ECLI:NL:RBMNE:2025:5175

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
25/2925
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag van 14 juni 2023 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2003, 2004 en 2005. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 30 mei 2024, een uitspraak gedaan waarin het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond werd verklaard. De rechtbank had de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit te nemen binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze. Eiseres heeft op 13 juni 2025 een reactie op het verweerschrift van de Dienst Toeslagen gegeven, maar geen van de partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en is tot een oordeel gekomen.

De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen niet heeft voldaan aan de eerder gegeven termijn en dat het standpunt van verweerder, dat er geen sprake is van een aanvraag waarop beslist moet worden, te laat is om als verweer te dienen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn met meer dan 14 maanden is overschreden en dat de Dienst Toeslagen een dwangsom verbeurt van € 50,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 53,- moet ook worden vergoed. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Dienst Toeslagen op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] )

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 14 juni 2023 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2003, 2004 en 2005.
Bij uitspraak van 30 mei 2024 heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging.
Op 13 juni 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van niet-tijdig beslissen op de aanvraag, zoals eiseres stelt. Eiseres heeft namelijk op 14 november 2019 een aanvraag om herbeoordeling gedaan, waarop verweerder met het besluit van 9 augustus 2021 al heeft beslist. In het besluit van 7 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dat besluit ongegrond verklaard. In deze besluiten heeft verweerder uitsluitend het recht van eiseres op compensatie over de jaren 2005, 2007 en 2008 beoordeeld, omdat dit – volgens verweerder – met eiseres was afgesproken tijdens een telefoongesprek van 19 mei 2021. Eiseres heeft verweerder op 14 juni 2023 weliswaar verzocht om ook het recht op kinderopvangtoeslag over de jaren 2003 en 2004 te beoordelen, maar dat moet niet worden gezien als een nieuwe aanvraag maar als een uitbreiding van de reikwijdte van haar initiële aanvraag van 14 november 2019. Op dit verzoek moet aanvullend in de lopende procedure worden beslist, volgens verweerder.
3. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Verweerder heeft geen verzet aangetekend tegen de uitspraak van 30 mei 2024, waarin hem is opgedragen om op de aanvullende aanvraag van eiseres te beslissen. Deze uitspraak heeft kracht van gewijsde en heeft tussen partijen ook gezag van gewijsde. Het standpunt van verweerder dat in het geheel geen sprake is van een aanvraag waarop hij moet beslissen, is daarmee te laat om nu nog als verweer te dienen.
4. Uit de uitspraak van 30 mei 2024 blijkt dat verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging moest doen en een besluit bekend moest maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te regeren op de vooraankondiging. Dat is niet gebeurd.
5. Het beroep is gegrond.

Verweerder moet alsnog een besluit nemen

6. De rechtbank stelt vast dat de in de vorige uitspraak bepaalde beslistermijn inmiddels met meer dan 14 maanden is overschreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding af te wijken van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Verweerder moet dus binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) bekendmaken. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit over compensatie bekendmaken.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging overschrijdt en loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit over compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres te vergoeden.- verklaart het beroep gegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.