De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn Woo-verzoek. Inmiddels heeft de minister een besluit op dat verzoek genomen. De minister heeft dus gedaan wat eiser wilde. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over dat beroep.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat de minister zou beslissen op zijn aanvraag en dat is gebeurd. Eiser heeft daarom geen belang meer bij het beroep, voor zover dat gericht was tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb bepaalt echter dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Het besluit van 30 oktober 2023 komt niet geheel tegemoet aan het Woo-verzoek en daarom richt het beroep zich nu van rechtswege ook tegen dit besluit. Eiser heeft ook laten weten dat hij het niet eens is met de inhoud van dit besluit.
De rechtbank zal het beroep echter niet zelf behandelen, maar met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb doorsturen aan de minister om in bezwaar te behandelen. De minister heeft daar om verzocht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek in te willigen omdat een heroverweging van het besluit, gelet op onder andere het bezwaar van eiser op het punt van de zoekslag, naar verwachting bijdraagt aan een nader gemotiveerd besluit op eisers Woo-verzoek.
Omdat het beroep al enige tijd loopt, draagt de rechtbank de minister op om binnen zes weken of – als er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na verzending van de uitspraak, op het bezwaar te beslissen.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. Hij heeft zich aanvankelijk laten bijstaan door een gemachtigde. De minister heeft op 9 november 2023 bericht dat hij er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiser te betalen.
De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die de minister moet betalen vast op € 453,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5.
De minister moet ook het griffierecht ter hoogte van € 184,- aan eiser betalen.
Beslissing