ECLI:NL:RBMNE:2025:5194

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/577927 / FL RK 24-701
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in een complexe gezinssituatie met meerdere kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van kinderalimentatie. De betrokken partijen zijn de man, zonder bekende woon- of verblijfplaats, en de vrouw, die op een bij de rechtbank bekend adres woont. De man heeft twee kinderen met de vrouw en de vrouw heeft met haar huidige partner nog twee kinderen. De rechtbank heeft eerder, op 14 januari 2025, de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van nadere financiële stukken van beide partijen. Na ontvangst van deze stukken hebben beide partijen aangegeven geen verdere mondelinge behandeling te wensen, waarna de rechtbank tot een beschikking is gekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man vanaf 18 oktober 2023 een bedrag van € 152,- per kind per maand aan kinderalimentatie moet betalen, dat na wettelijke indexering in 2025 € 161,88 per kind per maand bedraagt. De man heeft verzocht om wijziging van dit bedrag naar € 25,- per kind per maand, terwijl de vrouw een verhoging naar € 273,- per kind per maand heeft verzocht. De rechtbank heeft de kinderalimentatie uiteindelijk vastgesteld op € 262,- per kind per maand vanaf 3 september 2024 en € 279,03 per kind per maand vanaf 1 januari 2025. De rechtbank heeft deze beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar gewijzigde omstandigheden, waaronder de wijziging van de inkomenssituatie van de man en de onderhoudsplicht van de vrouw voor haar nieuwe kinderen.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft van € 826,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 827,- per maand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man een deel van de kosten voor zijn kinderen moet dekken, en dat de kinderalimentatie moet worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Almere
zaaknummer: C/16/577927 / FL RK 24-701
Kinderalimentatie
Beschikking van 24 september 2025
in de zaak van:
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.H. Aalmoes,
tegen
[de vrouw],
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.M. Groenestijn.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 januari 2025 de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van nadere financiële stukken van partijen en de reacties van partijen op de stukken van de wederpartij.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de man (met bijlagen) van 20 januari 2025;
  • het bericht van de man (met bijlage) van 22 januari 2025;
  • het bericht van de vrouw (met bijlagen) van 30 januari 2025;
  • het bericht van de vrouw van 12 februari 2025.
1.3.
Bij bericht van 19 juni 2025 heeft de rechtbank partijen bericht dat de rechter die de zaak eerder heeft behandeld door omstandigheden de zaak niet op korte termijn verder kan behandelen. Daarbij is vermeld dat mr. L.P. de Haas de verdere behandeling van de zaak zal overnemen. Partijen is in verband met deze rechterswissel verzocht kenbaar te maken of zij een verdere mondelinge behandeling wensen. Bij het bericht van de rechtbank is een proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 17 december 2024 gevoegd.
1.4.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vrouw van 25 juni 2025;
  • het bericht van de man van 26 juni 2025.
1.5.
Partijen hebben bericht dat zij geen verdere mondelinge behandeling wensen en hebben verzocht over te gaan tot het geven van een beschikking. Een verdere mondelinge behandeling (zitting) heeft dan ook niet plaatsgevonden.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] .
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
De vrouw heeft met haar huidige partner, de heer [persoon] (hierna: [persoon] ), twee kinderen (tweeling): [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , beiden geboren op [geboortedag 3] 2024.
2.4.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 18 januari 2024 beslist dat de man vanaf
18 oktober 2023 een bedrag van € 152,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de kinderalimentatie in 2025
€ 161,88 per kind per maand.
2.5.
De man wil dat het bedrag aan kinderalimentatie wordt gewijzigd naar € 25,- per kind per maand vanaf de datum van indiening van het verzoek, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een datum als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen.
2.6.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Verder wil zij dat de kinderalimentatie wordt gewijzigd naar € 273,- per kind per maand vanaf de datum van indiening van het verzoek, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en datum, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 262,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen vanaf 3 september 2024 en een bedrag van
€ 279,03 per kind per maand vanaf 1 januari 2025.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Daarvan is hier sprake, want de inkomensbron van de man is gewijzigd en de vrouw is onderhoudsplichtig geworden voor nog twee kinderen.
3.3.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat er aan de zijde van de vrouw geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat de vrouw al zwanger was toen zij haar verzoekschrift tot het vaststellen van kinderalimentatie indiende.
Uit de stellingen van de vrouw valt af te leiden dat in haar verzoekschrift, dat heeft geleid tot de beschikking van 18 januari 2024, geen rekening is gehouden met haar onderhoudsplicht voor de tweeling, omdat de kinderen toen nog niet waren geboren.
3.4.
De rechtbank zal hierna beoordelen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
De ingangsdatum
3.5.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.6.
Aangezien de kinderalimentatie wordt gewijzigd naar een hoger bedrag dan eerder is vastgesteld, moet de rechtbank de door de vrouw verzochte ingangsdatum beoordelen.
3.7.
De rechtbank vindt het redelijk de ingangsdatum vast te stellen op 3 september 2024. Het zelfstandig verzoek van de vrouw is op 3 september 2024 bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele verhoging van de kinderalimentatie.
Onderhoudsplichtigen
3.8.
De man is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De vrouw is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
[persoon] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Hij is niet onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat hij geen stiefouder van hen is. Hij is namelijk niet getrouwd met de vrouw en zij zijn geen geregistreerde partners van elkaar.
3.9.
Wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft ten aanzien van kinderen uit verschillende relaties, terwijl zijn/haar draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, moet het voor onderhoud beschikbare bedrag in beginsel gelijkelijk tussen die kinderen wordt verdeeld, tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven. Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. [2] Hoeveel een kind kost (de ‘behoefte’ van een kind), hangt namelijk samen met het inkomen van de ouders. Vervolgens moet worden onderzocht welk aandeel de man in de kosten van zijn kinderen moet leveren. Bij de bepaling van dat aandeel moet rekening worden gehouden met het feit dat ook de andere onderhoudsplichtigen gehouden zijn om naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig zijn. [3]
Daarom moet voor het bepalen van de hoogte van de door de man te betalen kinderalimentatie – voor zover mogelijk – de behoefte van alle kinderen en de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen worden vastgesteld.
De behoefte van de kinderen
3.10.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. Aan de hand van een behoeftetabel, die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte van het NBGI ongeveer aan een kind is uitgegeven.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.11.
In de beschikking van 18 januari 2024 is de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet vastgesteld.
Voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet de rechtbank eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Vast staat dat de partijen in 2017/2018 hun relatie hebben beëindigd.
3.12.
De man stelt niet hoeveel de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volgens hem bedraagt. Hij heeft alleen gesteld dat hij in 2021, 2022 en 2023 een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat dit voor de bepaling van de behoefte niet relevant is, aangezien partijen in 2017/2018 hun relatie hebben beëindigd.
3.13.
Volgens de vrouw bedroeg het inkomen van de man in 2017 ongeveer € 2.000,- bruto per maand. De man heeft hiertegen niets aangevoerd, zodat de rechtbank de vrouw zal volgen.
De rechtbank zal bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man rekening houden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat ervan wordt uitgegaan dat de man daar aanspraak op kon maken. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedroeg dan in 2017 € 1.977,- per maand. [4]
3.14.
De vrouw stelt dat zij in 2017 studeerde en een minimale studiefinanciering en een bijstandsuitkering ontving. De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat met de studiefinanciering geen rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij de studiefinanciering heeft moeten aanwenden om in haar studiekosten te voorzien. De vrouw gaat in haar berekening uit van een netto bijstandsuitkering van € 11.796,- per jaar. Dit levert een netto besteedbaar inkomen op van
€ 983,- per maand. De rechtbank volgt de vrouw hierin, omdat de man niets tegen de berekening van de vrouw heeft aangevoerd en de rechtbank die berekening juist vindt.
3.15.
Naast hun eigen inkomsten konden de ouders in 2017 aanspraak maken op een kindgebonden budget van € 137,- per maand.
3.16.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders bedroeg dan € 3.097,- per maand in 2017.
3.17.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.097,-, gemiddeld € 695,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2017. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 850,- per maand, dus € 425,- per kind per maand. [5]
De behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
3.18.
De behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] moet worden berekend aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de vrouw en [persoon] . De rechtbank gaat hierbij uit van de huidige inkomens van de vrouw en [persoon] .
3.19.
Voor het inkomen van de vrouw in 2024 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties over juni tot en met augustus 2024. Het bruto salaris bedroeg in 2024 blijkens die specificaties € 2.128,06 per maand. De rechtbank houdt geen rekening met ouderschapsverlof, omdat het recht op dit verlof niet lang na de ingangsdatum van de te wijzigen kinderalimentatie zal zijn geëindigd.
Uit de salarisspecificaties blijkt dat de vrouw een eindejaarsuitkering ontvangt zodat hier rekening mee wordt gehouden. Tot en met augustus 2024 bedroeg de opgebouwde eindejaarsuitkering € 324,46. Geëxtrapoleerd naar een jaar levert dit een bedrag op van afgerond € 487,-. Verder houdt de rechtbank rekening met een premie OP van € 167,20 per maand en een premie aanvulling WW/WGA van € 1,63 per maand. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw bedroeg dan in 2024 € 2.074,- per maand. [6] Dit netto besteedbaar inkomen moet worden verminderd met de kosten die zij in 2024 voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gemaakt, voor zover deze hoger zijn dan de van de man ontvangen kinderalimentatie en het ontvangen kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.20.
De kosten die de vrouw voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2024 heeft gemaakt berekent de rechtbank door de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verminderen met het deel van de behoefte dat de man in 2024 droeg op de momenten dat de kinderen bij hem verbleven (de zorgkorting) en de door de vrouw in 2024 ontvangen kinderalimentatie. Hierbij gaat de rechtbank uit van hetgeen hiervoor in het kader van de kinderalimentatie is vermeld en in deze beschikking wordt beslist over de hoogte van de kinderalimentatie.
Zoals hiervoor is overwogen bedroeg de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2024 in totaal
€ 850,- per maand. Wat betreft de zorgkorting in 2024 gaat de rechtbank uit van een percentage van 5 % van de behoefte, zijnde in totaal afgerond € 43,- per maand. De man heeft namelijk niets aangevoerd tegen de stelling van de vrouw, die zij op de zitting van
17 december 2024 heeft ingenomen, dat uitgegaan moet worden van een zorgkorting van 5%.
De vrouw kon in 2024 aanspraak maken op een bedrag van (2 x 152 =) € 304,- per maand aan kinderalimentatie. De kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die in 2024 voor rekening van de vrouw zijn komen bedragen dan in totaal (850 -/- 43 -/- 304 =) € 503,- per maand.
De rechtbank berekent het kindgebonden budget waar de vrouw in 2024 ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] recht op had op € 406,- per maand. Hierbij is rekening gehouden met het inkomen van [persoon] als toeslagpartner en de aanwezigheid van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in het gezin van de vrouw. De vrouw en [persoon] konden op basis van hun verzamelinkomen aanspraak maken op een kindgebonden budget van in totaal € 811,- per maand voor de vier kinderen die in hun gezin wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat de helft van dit bedrag was bestemd voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Voor de vrouw resteert dan een bedrag van (503 -/- 406 =) € 97,- per maand als bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er blijft van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw dan (2.074 -/- 97 =) € 1.977,- per maand over om in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien.
3.21.
Voor het inkomen van [persoon] in 2024 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties over de weken 37 tot en met 52 van 2024. De hoogte van het inkomen van [persoon] is wisselend. [persoon] is op 12 augustus 2024 (week 33) in dienst getreden bij [bedrijf] . Blijkens de salarisspecificatie over week 49 tot en met 52 bedroeg het ‘loon loonheffing’ tot en met week 52 € 8.041,99. Verminderd met de nabetaling vakantie-uren van € 433,88 en het bruto vakantiegeld van € 411,74, zoals is vermeld op de salarisspecificatie over de weken 41 tot en met 44, levert dit een bedrag op van € 7.196,37. Geëxtrapoleerd naar een jaar wordt dit een bedrag van ((7.196, 37 / 20 weken) x 52 weken = ) afgerond € 18.711,-. Het vakantiegeld bedraagt 8,33 % blijkens de specificaties. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar [persoon] , als minstverdienende partner, recht op heeft. Het netto besteedbaar inkomen van [persoon] bedroeg dan in 2024 € 1.689,- per maand. [7]
3.22.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.20. gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw en [persoon] naast hun eigen inkomsten in 2024 ten behoeve van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] een kindgebonden budget ontvingen van € 406,- per maand.
3.23.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de vrouw en [persoon] bedroeg dan (1.977 + 1.689 + 406 =) € 4.072,- per maand in 2024.
3.24.
Uit de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld volgt dat de vrouw en [persoon] bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van
€ 4.072,-, gemiddeld € 944,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2024, dus per kind
€ 472,-. [8]
De draagkracht van de ouders
3.25.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [9]
3.26.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.27.
Bij een netto besteedbaar inkomen vanaf € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
3.28.
Bij een netto besteedbaar inkomen tot € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de man
3.29.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 826,- per maand. De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.30.
De man werkt als zelfstandige. De rechtbank leidt uit de stelling van de man af dat hij in maart 2024 als zelfstandige is begonnen. Uit de stukken blijkt dat hij in 2021 tot en met 2023 een uitkering op grond van de Participatiewet ontving.
Ter onderbouwing van zijn inkomsten als zelfstandige heeft hij de volgende stukken overgelegd: twee facturen over van 27 maart 2024 en 21 april 2024, een voorlopige aangifte over 2024 en betalingen van de opdrachtgever aan hem ontvangen op 11 april 2024, 23 april 2024, 22 mei 2024 en 14 augustus 2024. Bij bericht van 26 juni 2025 laat de man weten dat de boekhouder de jaarcijfers over 2024 nog niet heeft afgerond.
3.31.
De vrouw stelt dat de man de laatste jaren gemiddeld € 3.500,- netto per maand zwart verdiende aan het rondbrengen van pakketjes. Daarnaast ontving de man volgens de vrouw tot 2023 een bijstandsuitkering. De vrouw vindt dat uitgegaan moet worden van een netto inkomen van € 3.500,- per maand vermeerderd met een bijstandsuitkering, omdat hij geen volledig overzicht van zijn inkomsten heeft overgelegd. In haar berekening van de draagkracht van de man gaat de vrouw uit van een netto besteedbaar inkomen van € 3.500,- per maand en heeft zij de bijstandsuitkering achterwege gelaten.
3.32.
De rechtbank volgt de berekening van de vrouw en gaat dan ook uit van een netto besteedbaar inkomen van € 3.500,- per maand, omdat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn inkomsten. In de voorlopige aangifte over 2024 is een winst vermeld van
€ 14.087,- en een belastbare winst van € 7.120,-. De door de man overgelegde facturen en stukken over ontvangen betalingen zien slechts op een gedeelte van 2024. Over de maanden juni, juli en september tot en met december 2024 heeft de man geen inzicht gegeven in zijn inkomsten. De rechtbank vindt dan ook dat de in de voorlopige aanslag opgenomen winst onvoldoende is onderbouwd.
3.33.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 had de man bij een netto besteedbaar inkomen van € 3.500,- per maand een draagkracht van
(70% [3.500 – (0,3 x 3.500 + 1.270)]=) € 826,- per maand.
3.34.
In het bericht van 20 januari 2025 van de man is vermeld dat hij nog twee schulden heeft, namelijk aan deurwaarders [deurwaarder 1] en [deurwaarder 2] . Hij stelt € 50,- per maand af te lossen op deze schulden, dus in totaal € 100,- per maand. De overige schulden stelt de man te hebben afgelost met de door hem ontvangen compensatie in verband met kinderopvangtoeslag.
De rechtbank houdt bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening met deze schulden, omdat niet is gesteld of gebleken waar de schulden op zien en hoe die zijn ontstaan. Door de rechtbank is dan ook niet vast te stellen of de schulden niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten opleveren en om die reden voorrang moeten hebben op het betalen van kinderalimentatie.
De draagkracht van de vrouw
3.35.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 827,- per maand. [10] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.36.
Voor het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank, net als bij de berekening van de behoefte van de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , uit van de salarisspecificaties over juni tot en met augustus 2024. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen onder 3.19.
De vrouw en [persoon] konden op basis van hun verzamelinkomen aanspraak maken op een kindgebonden budget van in totaal € 811,- per maand voor de vier kinderen die in hun gezin wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw het kindgebonden budget ontvangt.
Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 2.885,- per maand.
3.37.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 had de vrouw een draagkracht van (70% [2.885 – (0,3 x 2.885 + 1.270)]=) afgerond € 524,- per maand.
3.38.
De man vindt dat uitgegaan moet worden van de helft van het woonbudget aangezien de vrouw samenwoont met haar partner die ook inkomen heeft. De vrouw kan zich hierin vinden, mits er onvoldoende draagkracht is om in de kosten van de kinderen te voorzien.
De rechtbank volgt hierin de vrouw, aangezien haar stelling overeenkomt met de richtlijnen die zijn vermeld in het rapport Alimentatienormen.
Zoals hierna zal blijken is de totale draagkracht van de onderhoudsplichtigen, in het geval wordt uitgegaan van voormelde draagkracht van de vrouw van € 524,-, onvoldoende om volledig te voorzien in de kosten van de vier kinderen. De rechtbank zal dan ook bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de helft van het woonbudget. Het volledige woonbudget bedraagt (30 % van 2.885 =) afgerond € 866,- per maand, zodat de rechtbank uitgaat van een bedrag van € 433,- per maand.
De vrouw had dan in 2024 een draagkracht van (70% [2.885 – (433 + 1.270)]=) afgerond
€ 827,- per maand.
De draagkracht van [persoon]
3.39.
De draagkracht van [persoon] berekent de rechtbank op € 50,- per maand. [11] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.40.
Voor het inkomen van [persoon] gaat de rechtbank, net als bij de berekening van de behoefte van de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , uit van de salarisspecificatie over de weken 37 tot en met 52 van 2024. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen onder 3.21.
Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar [persoon] , als minstverdienende partner, recht op heeft. Het netto besteedbaar inkomen van [persoon] is dan
€ 1.689,- per maand.
3.41.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2024 had [persoon] een draagkracht van € 50,- per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen
3.42.
Aangezien het verschil tussen de behoefte van de kinderen niet groot is en de draagkracht van de vrouw onvoldoende is om volledig aan haar onderhoudsverplichtingen te voldoen, zal de rechtbank overeenkomstig hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 3.9, haar draagkracht gelijkelijk over de vier kinderen verdelen. Van haar draagkracht komt dan toe aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in totaal afgerond € 414,- per maand en aan [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ook in totaal
afgerond € 414,- per maand.
3.43.
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hadden de man en de vrouw in 2024 in totaal (826 + 414 =)
€ 1.240,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was in 2024 in totaal
€ 850,- per maand. De man en de vrouw hebben dus samen voldoende draagkracht om in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien. Dit betekent dat de man een deel van (826/1.240 x 850 =) afgerond € 566,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (414/1.240 x 850 =) afgerond € 284,- per maand.
3.44.
Van de totale draagkracht van de vrouw blijft, rekening houdend met voormeld aandeel in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , (827 -/- 284 =) € 543,- per maand over om in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te voorzien. De vrouw en [persoon] hadden dan in 2024 in totaal (543 + 50 =) € 593,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] was in 2024 in totaal
€ 944,- per maand. De vrouw en [persoon] komen dan dus samen tekort om volledig in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te voorzien. De draagkracht van de man laat het toe om met meer dan voormeld aandeel van € 566,- per maand bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierdoor zal de vrouw meer draagkracht beschikbaar hebben om in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te voorzien, zodat die kinderen minder tekort komen. De rechtbank vindt het echter niet redelijk de man een hogere bijdrage in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te laten betalen, omdat hij dan indirect zal meebetalen aan de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
De zorgkorting
3.45.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man
– deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.46.
De rechtbank gaat uit van een zorgkorting van 5%. Hierbij wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.20. De zorgkorting bedraagt dan (5% van € 850,- =) afgerond € 43,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (566 -/- 43 =) € 523,- per maand, dus afgerond € 262,- per kind per maand, moet betalen.
Conclusie
3.47.
De rechtbank komt nu uit op een bedrag van € 262,- per kind per maand dat de man aan kinderalimentatie moet betalen. Dit bedrag is hoger dan de bij beschikking van
18 januari 2024 vastgestelde kinderalimentatie. Gelet op het aanzienlijke verschil tussen deze bedragen vindt de rechtbank dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de kinderalimentatie moet worden gewijzigd.
Indexering
3.48.
Aangezien de door de man te betalen kinderalimentatie van € 262,- per kind per maand ingaat op een datum die is gelegen vóór 1 januari 2025, verhoogt de rechtbank voormeld bedrag per 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%. De kinderalimentatie bedraagt dan per 1 januari 2025 € 279,03 per kind per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
3.49.
De rechtbank beslist dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.50.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die is vastgelegd in de beschikking van 18 januari 2024 van deze rechtbank, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 3 september 2024 € 262,- per kind per maand bedraagt en vanaf
1 januari 2025 € 279,03 per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. L.P. de Haas, rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken door
op 24 september 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man (behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2] )
Bijlage 2: netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en de vrouw voor scheiding en eigen aandeel in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Bijlage 3: netto besteedbaar inkomen van de vrouw (behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] )
Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van [persoon] (behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] )
Bijlage 5: netto besteedbaar gezinsinkomen van de vrouw en [persoon] en eigen aandeel in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
Bijlage 6: draagkracht van de vrouw
Bijlage 7: draagkracht van [persoon]

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1480.
3.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:BX1295.
4.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man (behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ).
5.Bijlage 2: netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en de vrouw voor scheiding en eigen aandeel in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
6.Bijlage 3: netto besteedbaar inkomen van de vrouw (behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ).
7.Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van [persoon] (behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ).
8.Bijlage 5: netto besteedbaar gezinsinkomen van de vrouw en [persoon] en eigen aandeel in de kosten van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
9.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
10.Bijlage 6: draagkracht van de vrouw.
11.Bijlage 7: draagkracht van [persoon] .