ECLI:NL:RBMNE:2025:520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
579085
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over twee minderjarigen

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad om het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee kinderen, geboren in 2011 en 2013, te beëindigen, toegewezen. De moeder heeft in het verleden herhaaldelijk gefaald in haar zorg voor de kinderen, die meerdere keren uithuisgeplaatst zijn geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedomgeving bij de moeder instabiel en onveilig is, wat een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen verblijven sinds januari 2023 bij de (stief)vader, die hen een stabiele en liefdevolle omgeving biedt. De rechtbank heeft besloten dat de (stief)vader voortaan alleen met het gezag over de jongste minderjarige is belast en dat hij voogd wordt van de oudste minderjarige. De moeder heeft niet adequaat gereageerd op de zorgen van de hulpverlening en is niet in staat gebleken om haar rol als ouder op afstand adequaat in te vullen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C16/579085/FO RK 24-933
beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 21 februari 2025
in de zaak van:
de
Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad,
over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1 (voornaam)] ;
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2 (voornaam)] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. de Kock,
en
[belanghebbende 2],
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de (stief)vader,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het verzoekschrift van de Raad (met bijlagen) op 9 juli 2024 ontvangen. De zaak is op 3 december 2024 door de meervoudige kamer behandeld, waarbij de moeder niet is verschenen. De rechtbank verwijst naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
1.2.
De behandeling van het verzoek is voortgezet tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 30 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder;
- de (stief)vader;
- mevrouw [A] , namens de Raad;
- de heer [B] , namens de GI.
1.3.
De moeder heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar is niet naar de zitting gekomen.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] gevraagd wat zij van het verzoek vinden. [minderjarige 2 (voornaam)] heeft dat via een brief laten weten en [minderjarige 1 (voornaam)] heeft met de kinderrechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De (stief)vader en de moeder hebben samen het ouderlijk gezag over
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] .
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] .
2.2.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zijn meerdere keren uithuisgeplaatst geweest. Sinds 24 januari 2023 verblijven zij met een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de (stief)vader en zijn ouders.
De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is telkens verlengd en loopt tot 19 april 2025.
2.3.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de moeder te beëindigen en de (stief)vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] te belasten en met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] .
2.4.
De (stief)vader heeft zich bereid verklaard om met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] te worden belast.
2.5.
De moeder is het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] beëindigen en de (stief)vader met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] belasten en met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] . De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij zo beslist.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
3.3.
Uit het rapport van de Raad van 8 juli 2024 volgt dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De opvoedomgeving bij de moeder is voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] altijd instabiel en turbulent geweest. De moeder heeft [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] geregeld in gevaar gebracht, blootgesteld aan haar verslaving en hen verwaarloosd. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zijn hierdoor meerdere keren uithuisgeplaatst geweest. De kinderen zijn ook meerdere keren weer bij de moeder teruggeplaatst omdat de moeder met inzet van hulpverlening haar drugsverslaving onder controle kreeg. De kinderen kregen dan uiteindelijk weer te maken met de verslaving van de moeder, huiselijk geweld tussen de moeder en haar partners en verwaarlozing. De moeder is niet in staat gebleken om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.
De kinderen voelen zich in de steek gelaten door hun moeder en zijn teleurgesteld. De Raad vreest dat de kinderen door het onvoorspelbare gedrag van hun moeder onvoldoende geleerd
hebben om een ander te vertrouwen wat kan zorgen voor problemen in het aangaan en onderhouden van vriendschappen en relaties. Met betrekking tot [minderjarige 2 (voornaam)] zijn er voor nu weinig zorgsignalen. Hij doet het goed en ontwikkelt zich positief sinds de plaatsing bij zijn vader. Wel heeft hij een meer dan gemiddelde behoefte aan aandacht en is er sprake van forse dyslexie. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft de diagnose ADHD en is impulsief en beïnvloedbaar. Hij voelt zich snel benadeeld en vraagt veel om bevestiging en aandacht en kan dit op een negatieve manier afdwingen.
3.4.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de stukken volgt dat ook na de laatste uithuisplaatsing de moeder niet beschikbaar is gebleken om haar rol als ouder op afstand adequaat in te vullen. De moeder herkent de zorgen niet waarom [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] uit huis zijn geplaatst en legt alle schuld buiten zichzelf. De moeder geeft aan voor nu geen contact te kunnen hebben met de kinderen, omdat dat te confronterend is voor haar.
Meerdere hulpverleners hebben in de afgelopen jaren geprobeerd om de moeder de zorg en ondersteuning te bieden die zij nodig heeft om een stabiele en sensitieve ouder te kunnen zijn, maar dit alles heeft geen blijvende verbetering bij de moeder teweeg gebracht. De moeder heeft in de afgelopen anderhalf jaar niet of nauwelijks contact met de GI gehad om naar [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te informeren en lijkt volledig in beslag genomen te worden door haar eigen problematiek. Vanwege haar langdurige afwezigheid is de moeder onvoldoende op de hoogte van de behoeften en belangen van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] om adequate beslissingen over hen te kunnen nemen. Daarbij komt dat het niet of bijna niet mogelijk is om in contact te komen met de moeder, waardoor er meerdere keren procedures bij de rechtbank nodig waren om zaken voor de kinderen te kunnen regelen. Ook is er voor [minderjarige 1 (voornaam)] steeds een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing nodig om zijn plaatsing bij de stiefvader mogelijk te maken. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] wonen nu twee jaar bij de (stief)vader en hebben daar hun leven vorm gegeven door daar naar school te gaan, sport te beoefenen en vrienden te maken. Zij ervaren sinds de plaatsing bij de (stief)vader een stabiele en liefdevolle omgeving waarin zij zich veilig en positief kunnen ontwikkelen. Om deze ontwikkeling door te kunnen zetten is het van belang dat de plaatsing bij de (stief)vader gecontinueerd wordt. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] moet duidelijk zijn waar zij gaan opgroeien en de onzekerheid over een terugkeer naar de moeder moet bij hen weggenomen worden. Dat betekent dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is verstreken. Daarbij komt dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] nu negatieve gevoelens hebben ten opzichte van de moeder over het feit dat zij nog beslissingen over hen mag nemen en zaken vervolgens niet regelt. Het is voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] en ook voor de moeder en (stief)vader van groot belang dat de onduidelijkheid en onzekerheid stopt en iedereen zich op zijn of haar eigen proces kan richten. Het is hierbij belangrijk dat er in de toekomst aandacht blijft voor contactherstel tussen de kinderen en de moeder wanneer dit op een veilige manier kan en is afgestemd op de wensen en behoeften van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De (stief)vader staat hier voor open en gunt dit de kinderen en ook de moeder.
3.5.
Namens de moeder heeft haar advocaat op de zitting het volgende naar voren gebracht. Sinds mei 2024 is de organisatie [organisatie] bij de moeder betrokken. Door tussenkomst van [organisatie] heeft de advocaat heel goed contact kunnen leggen met de moeder en ook uitgebreid de moeder in haar eigen woning gesproken. [organisatie] had volgens de advocaat voor de Raad en de GI ook een ingang moeten zijn, waar nauwelijks gebruik van is gemaakt. Hierdoor kan niet zonder meer gesteld worden dat de moeder de behoeften van de kinderen niet kent. De moeder had graag eerder willen weten hoe het met de kinderen gaat. De advocaat vindt dat de situatie van [minderjarige 2 (voornaam)] moet blijven zoals deze is, dus gezamenlijk gezag dat wordt uitgeoefend door de moeder en de (stief)vader. Verder wil de moeder het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] behouden, waarbij de (stief)vader daarnaast voogd over [minderjarige 1 (voornaam)] wordt. De woonsituatie van de kinderen blijft dan hetzelfde en ze groeien verder op bij de (stief)vader. Een ondertoezichtstelling zou mogelijk kunnen bijdragen in het informeren en consulteren van de moeder en te monitoren of de moeder op momenten in staat is tot contact met de kinderen.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de stukken van de Raad en hetgeen de GI en de vader op de zitting naar voren hebben gebracht, een ander beeld van de moeder naar voren. Volgens de GI is het bijzonder lastig om contact met de moeder te leggen, omdat zij de GI niet vertrouwd. Het lukte de GI dan ook niet of nauwelijks om contact te onderhouden met de moeder. Ze reageert niet op telefoon, brieven en mailtjes waardoor afspraken rondom contact en benodigde toestemming voor bijvoorbeeld therapie en inentingen via de rechtbank geregeld moeten worden. Inmiddels is de [organisatie] betrokken bij de moeder als persoonlijk begeleider, maar de moeder wil nog steeds geen rechtstreeks contact met de GI, ook niet via [organisatie] . Ook de vader geeft aan dat het lastig is om voor gezagskwesties toestemming van de moeder te krijgen. De moeder heeft veel wantrouwen, waardoor de (stief)vader bij de moeder langs moet gaan en het veel tijd en moeite kost om zaken voor elkaar te krijgen. Het standpunt van de advocaat over de invulling van het gezag van [minderjarige 2 (voornaam)] en het gezag/de voogdij van [minderjarige 1 (voornaam)] vormt dan ook voor de rechtbank geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Eenhoofdig gezag en voogdij
3.7.
Uit de stukken volgt dat de Raad de (stief)vader met ondersteuning van zijn netwerk goed in staat acht om het gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] te dragen en om de nodige hulpverlening voor [minderjarige 2 (voornaam)] in te schakelen mocht [minderjarige 2 (voornaam)] dit in de toekomst nodig hebben. Ook volgt uit het rapport van de Raad dat de GI heeft ondervonden dat de (stief)vader goed in staat is om ook voor [minderjarige 1 (voornaam)] de juiste beslissingen te nemen. [minderjarige 1 (voornaam)] en de (stief)vader beschouwen elkaar als vader en zoon en het is (stief)vader die mogelijk heeft gemaakt dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij elkaar konden blijven. [minderjarige 1 (voornaam)] is onderdeel van zijn gezin en ook toen hij en de moeder uit elkaar gingen heeft hij de omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] behouden. De rechtbank vindt het net als de Raad dan ook passend dat de (stief)vader de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] kan nemen en daarom met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] belast wordt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats 1] en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ;
4.2.
bepaalt dat de (stief)vader voortaan alleen met het gezag over [minderjarige 2 (voornaam)] is belast;
4.3.
benoemt de (stief)vader tot voogd van [minderjarige 1 (voornaam)] ;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. A.C. van den Boogaard, in samenwerking met mr. M.A. van den Breemer, griffier. De beslissing is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).