ECLI:NL:RBMNE:2025:5217

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
586039
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake wederverkoop van digitale tolvignetten tussen Nederlandse en Oostenrijkse partijen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een bevoegdheidsincident behandeld tussen [partij 1] B.V. en ASFINAG DIE AUTOBAHNEN- UND SCHNELLSTRASSEN-FINANZIERINGS-AKTIENGESELLSCHAFT. De zaak betreft de wederverkoop van digitale tolvignetten van Asfinag door [partij 1]. Asfinag heeft een procedure aangespannen in Oostenrijk, waarin zij stelt dat de Oostenrijkse rechter exclusief bevoegd is op basis van een forumkeuzebeding. De rechtbank in Nederland heeft de zaak aangehouden totdat de Oostenrijkse rechter zich heeft uitgesproken over zijn bevoegdheid. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van litispendentie, aangezien beide procedures hetzelfde onderwerp betreffen en er gevaar bestaat voor onverenigbare uitspraken. De uitspraak van de Oostenrijkse rechter is cruciaal voor het vervolg van de procedure in Nederland. De rechtbank heeft de zaak naar de parkeerrol verwezen en zal de procedure hervatten zodra de Oostenrijkse rechter een beslissing heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/586039 / HA ZA 25-8
Vonnis in het incident van 8 oktober 2025
in de zaak van
[partij 1] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [partij 1] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders-Folmer,
behandelend advocaat: mr. J.M. Schmidt,
tegen
ASFINAG DIE AUTOBAHNEN- UND SCHNELLSTRASSEN-FINANZIERINGS-AKTIENGESELLSCHAFT,
te Wenen (Oostenrijk),
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
hierna te noemen: Asfinag,
advocaat: mr. T. Berendsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, waarin ook een incident tot het treffen van voorlopige voorzieningen is opgenomen, met producties 1 tot en met 24,
- de incidentele conclusie inhoudende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord in het incident van [partij 1] met productie 25,
- de akte overlegging producties 26 tot en met 43 van [partij 1] ,
- de e-mail van de rechtbank van 31 maart 2025 waarin aan partijen is meegedeeld dat er nog geen vonnis in het incident komt, maar een mondelinge behandeling in het incident voor de meervoudige kamer van deze rechtbank,
- de e-mail van de rechtbank van 18 april 2025 waarin is meegedeeld dat de mondelinge behandeling op 8 september 2025 plaatsvindt,
- de akte aanvulling gronden en vermeerdering van eis tevens aanpassing van de gevorderde voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv van 23 juli 2025 met producties 45 [1] tot en met 53 van [partij 1] ,
- de akte wijziging eis in incident tot onbevoegdheid met productie 7 van Asfinag,
- de akte overlegging producties 8 tot en met 13 van Asfinag,
- de akte overlegging producties 54 tot en met 56 van [partij 1] .
1.2.
Op 8 september 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De advocaten van Asfinag waren daarbij fysiek aanwezig. De vertegenwoordigers van Asfinag (een advocaat en een externe consultant) hebben met een tolk online aan de mondelinge behandeling deelgenomen.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is gezegd.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen meegedeeld dat op
8 oktober 2025 vonnis in het bevoegdheidsincident wordt gewezen.

2.Wie zijn partijen?

2.1.
[partij 1] houdt zich onder andere bezig met het kopen en doorverkopen van digitale tolvignetten van verschillende landen zoals Duitsland, Frankrijk, Bulgarije, Hongarije, Slovenië, Roemenië, Slowakije, Tsjechië, en Oostenrijk en Zwitserland. Deze tolvignetten kunnen worden gekocht in de winkel van [partij 1] of via één van de websites van [partij 1] .
Het kan gaan om één tolvignet voor een bepaald land of een pakket aan tolvignetten voor het geval de reis door meerdere landen gaat. [partij 1] brengt de klant daarvoor de prijs van het tolvignet vermeerderd met een toeslag in rekening. De klanten van [partij 1] zijn hoofdzakelijk consumenten.
2.2.
Asfinag (waarvan de Republiek Oostenrijk alle aandelen houdt) is verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanleg van alle snelwegen in Oostenrijk en heeft het recht om tol te heffen van alle gebruikers van deze wegen. Asfinag biedt deze tolvignetten onder andere digitaal aan. Er zijn verschillende digitale tolvignetten. Er zijn digitale tolvignetten die een wachttijd hebben van 18 dagen voordat ze gebruikt kunnen worden en er zijn digitale tolvignetten die een kortere wachttijd hebben.

3.De hoofdzaak in het kort

In de hoofdzaak gaat het om het kopen en doorverkopen van digitale tolvignetten van Asfinag. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de toelaatbaarheid daarvan. [partij 1] stelt dat haar dit is toegestaan, terwijl Asfinag meent dat dit niet het geval is.
De feiten3.1. [partij 1] heeft in de periode van 9 september 2022 tot 12 maart 2024 de mogelijkheid gehad om via de webshop van Asfinag digitale tolvignetten te kopen waarvan de wachttijd korter is dan 18 dagen. De aankoop van deze tolvignetten ging via het bedrijfsaccount dat [partij 1] bij (de webshop van) Asfinag had. [partij 1] verkocht deze tolvignetten daarna met een opslag door aan haar klanten.
3.2.
Op 12 maart 2024 heeft Asfinag het bedrijfsaccount van [partij 1] afgesloten, omdat Asfinag niet wil dat haar digitale tolvignetten aan consumenten worden doorverkocht voor een hogere prijs dan zijzelf in rekening brengt. In haar algemene voorwaarden heeft Asfinag deze wederverkoop verboden.
3.3.
[partij 1] heeft na de blokkering van haar bedrijfsaccount een nieuw type dienstverlening geïntroduceerd die zij de “volmacht dienstverlening” noemt. Deze dienstverlening houdt in dat de klant aan [partij 1] een volmacht geeft om in zijn naam en voor zijn rekening het digitale tolvignet bij de webshop van Asfinag te kopen. Asfinag verzet zich ook tegen deze dienstverlening, en heeft [partij 1] herhaaldelijk gesommeerd om daarmee te stoppen.
3.4.
Asfinag heeft door een openbare aanbesteding distributeurs geselecteerd. Deze distributeurs mogen digitale tolvignetten van Asfinag tegen het toltarief van Asfinag verkopen. Zij mogen geen opslag hanteren.
Het standpunt van [partij 1]3.5. [partij 1] stelt zich op het standpunt dat Asfinag onrechtmatig tegenover haar handelt door haar
1. te beletten: a. digitale tolvignetten in de webshop van Asfinag te kopen en deze met een toeslag door te verkopen aan haar klanten,
b. haar volmacht dienstverlening uit te oefenen,
2. met sommaties te bestoken, terwijl daarvoor geen redelijke grond is (onrechtmatig wapperen).
In de dagvaarding stelt [partij 1] dat de gedragingen van Asfinag genoemd onder 1 a en b onrechtmatig tegenover haar zijn, omdat deze gedragingen in strijd zijn met het mededingingsrecht, en in het bijzonder met artikel 102 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) dat ziet op misbruik maken van een economische machtspositie. In de akte aanvulling gronden en vermeerdering van eis voert [partij 1] aan dat het handelen van Asfinag ook in strijd is met artikel 101 VWEU (het kartelverbod). Volgens [partij 1] is daarvan sprake, omdat Asfinag:
  • een ontoelaatbaar selectief distributiestelsel heeft geïntroduceerd waardoor [partij 1] wordt buitengesloten, en
  • betalingen van klanten van [partij 1] weigert (omdat zij niet toestaat dat deze klanten gebruik maken van de volmacht dienstverlening van [partij 1] ) waardoor deze klanten op de snelweg in Oostenrijk worden beboet.
De vorderingen van [partij 1]3.6. De (gewijzigde) vorderingen van [partij 1] in de hoofdzaak komen in de kern erop neer dat:
voor recht wordt verklaard dat Asfinag onrechtmatig tegenover [partij 1] handelt,
Asfinag wordt geboden om het door [partij 1] gestelde onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden,
Asfinag wordt geboden om [partij 1] toe te staan:
a. digitale tolvignetten met een wachttijd van minder dan 18 dagen van Asfinag te kopen, en deze daarna vermeerderd met een toeslag aan haar klanten (consumenten) door te verkopen,
b. haar volmacht dienstverlening uit te oefenen,
4. Asfinag wordt veroordeeld om schadevergoeding aan [partij 1] te betalen.

4. Procedure bij de Oostenrijkse rechter

4.1.
Asfinag heeft, nadat [partij 1] de hoofdzaak tegen Asfinag aanhangig had gemaakt, een procedure tegen [partij 1] aanhangig gemaakt bij het Handelsgericht Wien in Oostenrijk (hierna: de Oostenrijkse procedure en de Oostenrijkse rechter). Asfinag vordert in de Oostenrijkse procedure dat [partij 1] wordt verboden om:
a. digitale tolvignetten aan te bieden en te verspreiden zonder duidelijke, ondubbelzinnige en afzonderlijke vermelding van het toltarief van Asfinag en de toeslagen van [partij 1] ,
b. digitale tolproducten van Asfinag te verwerven om deze commercieel aan te bieden of te verkopen als deze tolproducten hoe dan ook bij Asfinag kunnen worden gekocht of indien het begin van de geldigheid ervan voor consumenten 18 dagen of meer na het tijdstip van aankoop ligt.
Ook vordert Asfinag dat een aantal voorlopige voorzieningen wordt getroffen.
Asfinag stelt dat de Oostenrijkse rechter exclusief bevoegd is om van deze vorderingen kennis te nemen, omdat partijen een forumkeuze als bedoeld in artikel 25 Brussel I bis [2] zijn overeengekomen.
4.2.
[partij 1] voert verweer in de Oostenrijkse procedure.
4.3.
De Oostenrijkse rechter heeft nog geen beslissing over zijn bevoegdheid genomen.

5.Het (bevoegdheids)incident en de beoordeling daarvan

De incidentele vorderingen en de grondslag van Asfinag
5.1.
Asfinag vordert (na wijziging van eis) in dit incident dat de rechtbank:
  • primairde zaak aanhoudt totdat onherroepelijk is beslist over de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter,
  • subsidiairzich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [partij 1] tegen Asfinag.
5.2.
Asfinag baseert haar primaire vordering op artikel 31 lid 2 Brussel I bis.
5.3.
Asfinag voert als onderbouwing van haar subsidiaire vordering het volgende aan.
5.3.1.
Asfinag stelt voorop dat de bevoegdheidsvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de vorderingen en grondslagen zoals deze bij het aanbrengen van de dagvaarding zijn ingesteld, en niet aan de hand van de vorderingen en grondslagen zoals ingesteld in de door [partij 1] genomen akte aanvulling gronden en vermeerdering van eis.
5.3.2.
Asfinag stelt verder dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft omdat:
1. sprake is van een forumkeuzebeding zoals bedoeld in artikel 25 Brussel I bis op grond waarvan de Oostenrijkse rechter exclusief bevoegd is om te oordelen over de in de dagvaarding ingestelde vorderingen, en overigens ook de gewijzigde vorderingen als de bevoegdheidsvraag aan de hand daarvan moet worden beoordeeld,
2. op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis (woonplaats van de gedaagde) de Oostenrijkse rechter bevoegd is om te oordelen over de in de dagvaarding ingestelde vorderingen en overigens ook de gewijzigde vorderingen als de bevoegdheidsvraag aan de hand daarvan moet worden beoordeeld, en er geen alternatieve bevoegdheidsgronden zijn, zoals artikel 7 lid 2 Brussel I bis, die maken dat de Nederlandse rechter toch bevoegd is om over de hiervoor bedoelde vorderingen te oordelen.
Het verweer van [partij 1] in het incident
5.4.
[partij 1] betwist dat er een grond is voor aanhouding van de zaak. Ook betwist zij dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van haar vorderingen in de hoofdzaak. [partij 1] stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheidsvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de door haar gewijzigde vorderingen en grondslagen. Volgens [partij 1] is de rechtbank op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I bis bevoegd om kennis te nemen van die vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank5.5. De primaire vordering tot aanhouding van de zaak wordt toegewezen.
Dit betekent dat de rechtbank zich nog niet hoeft te buigen over de vraag of zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [partij 1] in de hoofdzaak, en in dat verband of de bevoegdheidsvraag moet worden beantwoord aan de hand van de vorderingen en grondslagen zoals ingesteld:
  • in de dagvaarding, of
  • (mede) in de akte aanvulling gronden en vermeerdering van eis van [partij 1] .
Hierna wordt uitgelegd waarom de zaak wordt aangehouden.
Brussel I bis van toepassing5.6. Het gaat in de aan deze rechtbank voorgelegde hoofdzaak om een internationaal geschil. Daarom moet eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Partijen gaan er terecht vanuit dat die vraag in dit geval moet worden beoordeeld aan de hand van Brussel I bis. Het geschil in de bij deze rechtbank aanhangige hoofdzaak valt materieel, formeel en temporeel onder het toepassingsgebied van deze verordening.
Regels ingeval van aanhangigheid en samenhang (litispendentie)5.7. In hoofdstuk 2 afdeling 9 van Brussel I bis (artikelen 29 tot en met 34) zijn regels opgenomen voor het geval sprake is van litispendentie. Daarvan is sprake als in twee lidstaten een procedure aanhangig is tussen dezelfde partijen en de vorderingen in deze twee procedures hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. De achterliggende gedachte van deze regels is dat voorkomen moet worden dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven (zie nummer 21 van de considerans van Brussel I bis [3] ).
5.8.
De hoofdregel staat in artikel 29 lid 1 Brussel I bis [4] . Deze hoofdregel houdt in dat de laatst aangezochte rechter de behandeling van de zaak ambtshalve aanhoudt totdat de eerst aangezochte rechter zich heeft uitgelaten over zijn internationale bevoegdheid.
5.9.
Artikel 31 lid 2 Brussel I bis [5] maakt een uitzondering op deze hoofdregel.
Als de bevoegdheid van de laatst aangezochte rechter is gebaseerd op een forumkeuzebeding zoals bedoeld in artikel 25 Brussel I bis dan houdt de eerst aangezochte rechter de uitspraak (de zaak) aan totdat het krachtens het forumkeuzebeding aangezochte gerecht zich heeft uitgelaten over zijn bevoegdheid. Dat leidt echter uitzondering als:
  • de bevoegdheid van de eerst aangezochte rechter volgt uit artikel 26 Brussel I bis (stilzwijgende forumkeuze),
  • sprake is van aangelegenheden als bedoeld in de afdelingen 3, 4 of 5, indien een polishouder, een verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, een benadeelde partij, een consument of een werknemer de eiser is en de overeenkomst niet geldig is krachtens deze afdelingen (artikel 31 lid 4 Brussel I bis
Sprake van litispendentie als bedoeld in artikel 29 lid 1 Brussel I bis5.10. Tussen [partij 1] en Asfinag zijn in Nederland en Oostenrijk procedures aanhangig.
Partijen zijn het erover eens dat de vorderingen in deze twee procedures hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. Asfinag heeft dit onderbouwd gesteld en [partij 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling een aantal keer gezegd dat dit het geval is: zij zegt onder meer dat “het in de kern om dezelfde zaak” gaat.
Het gaat om spiegelbeeldige procedures waarin het in de kern draait om de vraag of het [partij 1] is toegestaan om digitale tolvignetten van Asfinag te kopen en deze met een toeslag door te verkopen aan haar klanten (hoofdzakelijk consumenten). Er bestaat daarom gevaar voor onverenigbare uitspraken en dat is juist wat de litispendentieregels in Brussel I bis willen voorkomen. Er is dus sprake van litispendentie zoals bedoeld in artikel 29 Brussel I bis.
Sprake van situatie zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 Brussel I bis5.11. In dit geval geldt niet de hoofdregel van artikel 29 lid 1 Brussel I bis (zie 5.9), maar de uitzonderingsregel van artikel 31 lid 2 Brussel I bis (zie 5.10). Vast staat dat Asfinag de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter baseert op een forumkeuzebeding als bedoeld in artikel 25 Brussel I bis, en er is geen sprake van een van de in artikel 31 Brussel I bis genoemde uitzonderingen (zie 5.10). Dit betekent dat deze rechtbank op grond van artikel 31 lid 2 Brussel I bis de uitspraak moet aanhouden totdat de Oostenrijkse rechter zich heeft uitgelaten over zijn bevoegdheid in de procedure tussen Asfinag en [partij 1] .
5.12.
Het betoog van [partij 1] dat het verzoek om aanhouding moet worden gepasseerd, omdat evident is dat het forumkeuzebeding niet van toepassing is op het geschil van partijen (met als grondslag onrechtmatige daad) en dat het daarom zou moeten worden afgewezen, faalt. [partij 1] gaat eraan voorbij dat de Oostenrijkse rechter zal moeten beoordelen of het forumkeuzebeding van toepassing is op de spiegelbeeldige vorderingen van Asfinag, die een andere grondslag hebben dan de vordering van [partij 1] in deze procedure. Het is, zo volgt duidelijk uit artikel 31 lid 2 Brussel I bis, aan de Oostenrijkse rechter en niet aan deze rechtbank om die beoordeling te maken.
Verdere vervolg van de procedure afhankelijk van beslissing Oostenrijkse rechter5.13. Het verdere vervolg van de bij deze rechtbank aanhangige procedure is afhankelijk van de beslissing van de Oostenrijkse rechter. Komt de Oostenrijkse rechter tot de conclusie dat:
  • hij exclusief bevoegd is op basis van het forumkeuzebeding, dan zal deze rechtbank zich als de eerst aangezochte rechter onbevoegd moeten verklaren,
  • het forumkeuzebeding niet rechtsgeldig is of hem geen (exclusieve) rechtsmacht verleent, dan wordt de procedure bij deze rechtbank voortgezet.
Dit volgt uit artikel 31 lid 3 Brussel I bis [7] .
Verwijzing parkeerrol
5.14.
De procedure zal in afwachting van de beslissing van de Oostenrijkse rechter naar de parkeerrol worden verwezen. De procedure bij deze rechtbank wordt hervat zodra één van de partijen de rechtbank heeft geïnformeerd dat de Oostenrijkse rechter een beslissing heeft genomen over zijn bevoegdheid en een afschrift van die uitspraak aan de rechtbank heeft verstrekt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
houdt de zaak aan totdat de Oostenrijkse rechter heeft beslist of hij bevoegdheid aan het forumkeuzebeding ontleent,
6.2.
verwijst de zaak naar de parkeerrol,
6.3.
bepaalt dat de procedure bij deze rechtbank wordt hervat zodra één van de partijen de rechtbank heeft geïnformeerd dat de Oostenrijkse rechter een beslissing heeft genomen over zijn bevoegdheid en een afschrift van die uitspraak aan de rechtbank heeft verstrekt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, mr. R.J. Praamstra en mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
4373

Voetnoten

1.Er is geen productie 44.
2.De Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)
3.Nummer 21 van de considerans van Brussel I bis luidt als volgt: Met het oog op een harmonische rechtsbedeling moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald.
4.Artikel 29 lid 1 Brussel I bis luidt als volgt: Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, onverminderd artikel 31, lid 2, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
5.Artikel 31 lid 2 Brussel I bis luidt als volgt: Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is, houdt elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aan totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen.
6.Artikel 31 lid 4 Brussel I bis luidt als volgt: De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op aangelegenheden als bedoeld in de afdelingen 3, 4 of 5, indien een polishouder, een verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, een benadeelde partij, een consument of een werknemer de eiser is en de overeenkomst niet geldig is krachtens deze afdelingen.
7.Artikel 31 lid 3 Brussel I bis luidt als volgt: Indien het in de overeenkomst aangewezen gerecht zijn bevoegdheid in overeenstemming met de overeenkomst heeft vastgesteld, verklaart elk gerecht van de overige lidstaten zich onbevoegd ten gunste van dat gerecht.