ECLI:NL:RBMNE:2025:5219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 24/6101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot woningsluiting wegens hennepkwekerij niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de burgemeester tot sluiting van haar woning van 5 maart 2024 tot 5 september 2024, omdat er een hennepkwekerij in haar woning is aangetroffen. Eiseres verbleef ten tijde van de sluiting in het buitenland, terwijl iemand anders gebruik maakte van de woning. De burgemeester heeft op het bezwaar van eiseres gereageerd met een verweerschrift en de rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 behandeld. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiseres had aangevoerd dat ze schade had geleden door het doorbetalen van zes maanden huur, maar de rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De sluiting van de woning is inmiddels voorbij en de huur is opgezegd. Er zijn geen duidelijke stukken die bevestigen dat eiseres daadwerkelijk huur heeft doorbetaald na de sluiting. Bovendien is onduidelijk of eiseres had willen terugkeren naar de woning als deze niet was gesloten, aangezien zij in het buitenland verbleef.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt, noch een vergoeding van haar proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6101

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

10 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Goedhart),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. M.T. Smits).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de burgemeester tot sluiting van haar woning van 5 maart 2024 tot 5 september 2024, omdat er een hennepkwekerij in haar woning is aangetroffen. Eiseres verbleef ten tijde van de sluiting in het buitenland, iemand anders maakte gebruik van de woning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van de burgemeester van 12 maart 2024 op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, wegens het ontbreken van procesbelang. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het staat vast dat de sluiting van de woning inmiddels voorbij is. Terugkeer naar de woning is geen optie, omdat de huur is opgezegd. Eiseres heeft aangevoerd dat ze schade heeft geleden, omdat ze zes maanden huur heeft moeten doorbetalen. Dit was volgens haar niet zo geweest als de woning niet zou zijn gesloten. De bewindvoerder heeft namelijk naar aanleiding van de sluiting de huurovereenkomst namens haar beëindigd, en de verhuurder heeft geëist dat de huur gedurende de periode van de sluiting werd doorbetaald. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij voor de zes maanden dat ze huur heeft betaald geen woongenot heeft gehad, omdat ze de woning vanwege de sluiting niet kon gebruiken. Het belang van eiseres is erin gelegen dat ze schadevergoeding wil voor de zes maanden huur die ze moest doorbetalen.
4. Als iemand zegt schade te hebben geleden door een besluit kan dat een procesbelang opleveren. Het is echter vaste rechtspraak dat die schade tot op zeker hoogte aannemelijk moet worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende gebeurd. Op basis van de stukken is onvoldoende duidelijk geworden dat eiseres zes maanden huur heeft moeten doorbetalen. In het dossier zit een brief van de woningbouwvereniging waarin wordt bevestigd dat de huur is opgezegd per 13 maart 2024, maar daarin staat niet wanneer de huur is geëindigd. Er zijn ook geen stukken waaruit kan blijken dat eiseres de huur na de sluiting heeft doorbetaald. Verder is het onduidelijk of eiseres daadwerkelijk had willen terugkeren naar de woning als de woning niet was gesloten. Tijdens de sluiting was zij immers in het buitenland. Hierdoor is ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gederfd huurgenot tijdens de sluiting.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De rechter is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.