ECLI:NL:RBMNE:2025:5220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
25/4637
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in AVG-zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, die zich hebben gewend tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, hebben een verzoek ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Ze zijn ontevreden met de reactie van het college en vragen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet beoordelen of er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben aangetoond. Het verzoek is ingediend tijdens een bezwaarprocedure en de voorzieningenrechter stelt dat het college de gelegenheid moet krijgen om het bezwaar te behandelen. Verzoekers hebben weliswaar twee lopende juridische procedures genoemd, maar de voorzieningenrechter vindt dat de relevantie van het verzoek voor deze procedures onvoldoende is onderbouwd.

De voorzieningenrechter wijst erop dat een voorlopig oordeel over de onrechtmatigheid van gegevensverwerking niet het doel van een voorlopige voorziening is. Verzoekers vragen enkel om een voorlopig oordeel, zonder dat hieraan concrete (voorlopige) gevolgen zijn verbonden. Dit maakt het verzoek niet ontvankelijk voor een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek af, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4637

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [plaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden

(gemachtigden: mr. L. de Kijzer en J. Maduro).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de reactie van het college op het verzoek van verzoekers op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Zij vragen het college onder meer om te motiveren/onderbouwen met welk doeleinde persoonsgegevens zijn verwerkt. Verzoekers zijn het niet eens met de reactie van het college. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Verzoekers hebben op 3 juli 2025 een AVG-verzoek ingediend. Het college heeft met het besluit van 1 augustus 2025 gereageerd op dit verzoek. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter moet beoordelen of verzoekers de bezwaarprocedure kunnen afwachten, zonder dat een voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is, waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
4. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend hangende de bezwaarprocedure. Het besluit waar het verzoek om een voorlopige voorziening op ziet, betreft een antwoord van het college op het AVG-verzoek van verzoekers. Dit inleidende verzoek is veelomvattend en op onderdelen moeilijk te begrijpen. Duidelijk is wel dat dit inleidende verzoek is gebaseerd op de AVG. Zij hebben onder meer op grond van artikel 15, eerste lid, onder a, van de AVG het college verzocht om toe te lichten waarom een aantal documenten is verstrekt aan derden.
5. In het besluit van 1 augustus 2025, nader toegelicht in het verweerschrift, heeft het college toegelicht dat de grondslag voor het verwerken van de gegevens is gelegen in artikel 6, lid 1, onder c en/of e van de AVG.
6.
Het onderhavige verzoek behelst in de kern een verzoek om bij wijze van een voorlopige voorziening te bepalen dat de door het college gegeven grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens, in dit geval de verstrekking van bepaalde documenten aan derden, (voorlopig) onrechtmatig is. Verzoekers hebben daarbij niet verzocht om andere (voorlopige) maatregelen te treffen.
7. Verzoekers wijzen ter onderbouwing van hun spoedeisend belang naar twee lopende juridische procedures. Enerzijds gaat het om een beroepsprocedure bij deze rechtbank waarvan de zitting is gepland op 24 september 2025. In die zaak gaat het primair om de vraag of twee brieven van het college zijn aan te merken als besluit in de zin van de Awb. Het onderhavige verzoek ziet op de verstrekking van één van deze brieven. Anderzijds gaat het om een civiele procedure bij een geschillencommissie tegen een aannemer, de partij aan wie de documenten waar het in deze zaak om gaat zijn verstrekt. De aannemer zou deze documenten hebben ingebracht in de civiele procedure. In die procedure wordt volgens verzoekers al maanden op een uitspraak gewacht.
Verzoekers voeren aan dat de uitkomst van onderhavige zaak van belang is voor de beoordeling van de zaak die op 24 september 2025 op zitting staat. Verder is een voorlopig oordeel ook van belang voor de lopende civiele procedure, zodat ze kunnen aantonen dat vaker sprake is van onrechtmatige gegevensdeling.
8. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter meermaals aan verzoekers gevraagd om duidelijk te maken hoe de in deze zaak gevraagde voorziening van belang is in de andere lopende procedures. Daarbij hebben verzoekers aangevoerd dat hun verzoek vooral van belang is voor de aanstaande bestuursrechtelijke procedure, maar dat ook die procedure uiteindelijk wordt gevoerd omdat er met de aannemer een civielrechtelijk geschil bestaat over gebreken aan hun huis.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat ze een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
10. Wat betreft de civiele procedure overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers hun spoedeisend belang in dat kader ter zitting reeds hebben genuanceerd.
Verzoekers hebben in ieder geval niet kunnen uitleggen hoe een oordeel in deze zaak over de (on)rechtmatigheid van gegevensverwerking door het college, van belang kan zijn in de lopende civiele zaak tegen de aannemer, waar de discussie gaat over het bestaan van gebruiken aan de woning waar de aannemer aan heeft gewerkt. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat sprake is van spoed. Kennelijk wachten verzoekers al maanden op een uitspraak in die zaak en zijn er de laatste maanden geen concrete ontwikkelingen geweest. Het is de voorzieningenrechter daarom niet duidelijk geworden waarom de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
11. Over het spoedeisend belang in de andere lopende bestuursrechtelijke procedure overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op de aanstaande zitting is de ‘spoed’ in dit geval gegeven. Het belang is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor deze procedure onvoldoende onderbouwd. Voor de vraag of bepaalde brieven als besluit zijn aan te merken, is de vraag of deze aan een derde verstrekt mochten worden niet van belang. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven dat het hun in dit verband uiteindelijk gaat om het in hun ogen onjuiste oordeel van het college dat er geen bouwgebreken meer bestonden. Ook in dat licht valt niet in te zien hoe een oordeel over gegevensverwerking daarbij relevant is.
12. In algemene zin overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter ‘voorlopig’ te oordelen over de onrechtmatigheid van gegevensverwerking door het college. Op zich hoort zo’n voorlopig rechtmatigheidsoordeel ook bij de beoordeling van een voorlopige voorziening. Het is echter geen doel op zich, maar een aan te leggen toets om vervolgens een voorlopige voorziening te treffen. Dat is echter niet wat verzoekers in dit geval vragen, verzoekers vragen niet bepaalde (voorlopige) gevolgen te verbinden aan het oordeel dat sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking die de AVG wel mogelijk maakt. Ze verzoeken enkel om dit voorlopige oordeel, om dat kennelijk te gebruiken in andere lopende juridische procedures. Dat ‘gebruik’ heeft een definitief karakter. Een voorlopig oordeel in het kader van een voorlopige voorziening leent zich daar echter niet voor, juist omdat het voorlopig is én het college in de beslissing op bezwaar eventuele gebreken nog kan herstellen. Om deze reden ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om inhoudelijk te beoordelen of sprake is van een evidente onrechtmatigheid aan het bestreden besluit.

Conclusie

13. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang en de gevraagde voorlopige voorziening niet kan worden getroffen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.