ECLI:NL:RBMNE:2025:5246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/1824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering toe te kennen behandeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar deze werd afgewezen omdat hij op de beoordelingsdatum, 13 mei 2024, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De rechtbank oordeelt dat de rapporten zorgvuldig zijn opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Eiser heeft geen overtuigende medische stukken overgelegd om de beoordeling van het Uwv te weerleggen. De rechtbank volgt het medisch oordeel van het Uwv en concludeert dat eiser niet in staat is om 30 uur per week te werken, maar dat de vastgestelde beperkingen in overeenstemming zijn met zijn belastbaarheid.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend aan eiser. Eiser krijgt geen gelijk en zijn verzoek om terugbetaling van griffierecht en vergoeding van proceskosten wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. E.S. Kräger)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om aan hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) toe te kennen. Het Uwv heeft deze WIA-uitkering geweigerd, omdat eiser op de beoordelingsdatum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het Uwv terecht aan eiser geen WIA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank kan de medische- en arbeidskundigebeoordeling volgen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Voorgeschiedenis en besluitvorming

2. Eiser was voorheen werkzaam als [functie] voor 39,77 uur per week. Hij heeft zich op 17 mei 2021 ziekgemeld. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiser op 23 februari 2023 een WIA-uitkering aangevraagd. Op 13 mei 2024 is de eerder opgelegde loonsanctie beëindigd en heeft het Uwv de aanvraag in behandeling genomen. Het Uwv heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 12 juni 2024 afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met het bestreden besluit van 22 januari 2025 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.2
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbankBeoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
3.1
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.
3.2
De rechtbank benadrukt verder dat bij deze beoordeling van belang is dat het gaat om de medische situatie van eiser op de zogenaamde datum in geding, de beoordelingsdatum. Dat is in dit geval 13 mei 2024.
Beoordeling van de beroepsgronden van eiserDe medische beoordeling
4. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om 30 uur per week te werken, vanwege zijn pijnklachten, concentratieproblemen en vermoeidheid.
4.1 Het Uwv voert aan dat eiser zijn standpunt niet onderbouwt.
4.2 De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts in het rapport van 31 mei 2024 motiveert dat er beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van eiser. Ook gelden er beperkingen ten aanzien van het verrichten van fysiek zware werkzaamheden en wordt een urenbeperking op preventieve gronden aangenomen van maximaal 30 uur werken per week, waarbij eiser ook beperkt is voor het draaien van nachtdiensten. De beperkingen zijn gesteld op basis ervaren belemmeringen, die een rechtstreeks gevolg zijn van ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in het rapport van 12 december 2024 waarom hij in enkele rubrieken extra beperkingen aanneemt vanwege de fysieke klachten op basis van ACNES. De beperkingen vanwege de fysieke klachten op basis van ACNES zijn hierdoor gelijk aan de beperkingen die zijn aangenomen tijdens de Eerstejaars Ziektewet beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert dat geen beperkingen worden aangenomen op cognitief gebied, omdat bij nader onderzoek wel is gebleken van concentratieklachten, maar niet van te objectiveren cognitieve tekorten. Bovendien passen dergelijke beperkingen (op aspecten zoals geheugenfuncties, richten en vasthouden van de aandacht, de concentratie) niet bij de afgenomen psychische klachten en niet bij het ACNES syndroom. Ook gebruikt eiser geen medicatie die de afname van cognitieve functies zou kunnen verklaren. De rechtbank kan deze motivering volgen.
4.3
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 december 2024 begrijpelijk en concreet motiveert hoe hij tot de beoordeling is gekomen. De rechtbank kan het medisch oordeel volgen. Eiser heeft geen nadere medische stukken ingebracht om hiermee het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen te weerleggen. Eiser heeft dan ook onvoldoende twijfel gezaaid dat het medisch oordeel onjuist is.
De arbeidskundige beoordeling5. Eiser voert aan dat administratieve functies en klantondersteuning niet passend zijn. Hij heeft in het verleden (tijdelijk) soortgelijk werk gedaan, maar dit ging volgens hem niet goed. Bij de functie archiefmedewerker zal eiser moeten tillen en hij stelt dat hij hiertoe niet in staat is.
5.1
Het Uwv verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 december 2024. Hierin wordt uitgelegd dat de in bezwaar gehandhaafde en gevonden functies binnen de voor eiser aangegeven grenzen van belastbaarheid blijven.
5.2
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 december 2024 volgt dat er geen signaleringen in de geduide functies zijn. Dit betekent dat eiser in staat geacht kan worden om deze functies te verrichten, waarbij rekening is gehouden met zijn beperkingen. De functies zijn passend bij het opleidingsniveau van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroepsgrond baseert op verdergaande medische beperkingen. De rechtbank heeft onder punt 4.3 geoordeeld dat zij het medisch oordeel van het Uwv kan volgen. Uitgaande van de juiste vaststelling van de beperkingen van eiser in de FML, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide voorbeeldfuncties. Met het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 30 december 2024, gelezen in samenhang met het verzekeringsgeneeskundige rapport van 12 december 2024 en de gegevens uit het CBBS, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geduide voorbeeldfuncties in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser, zoals omschreven in de FML van 12 december 2024. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht aan eiser geen WIA-uitkering heeft toegekend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.