5.3.Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft mee gedaan aan een vechtpartij op een terras, waarbij hij het slachtoffer meermalen heeft geslagen en een statafel heeft vernield. Uitgaansgeweld heeft een grote invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen, en op dat van slachtoffers en getuigen van uitgaansgeweld in het bijzonder. In plaats van afstand te nemen van dit zinloze geweld, zocht de verdachte na de vechtpartij op het terras opnieuw de confrontatie met de aangever op en vocht hij met hem. Daarbij gebruikte hij zelfs een steen als wapen en sloeg hij het slachtoffer daarmee meerdere keren op het hoofd. Het letsel bij het slachtoffer had nog veel ernstiger kunnen zijn.
De verdachte heeft hiermee zonder enige goede reden een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft nog steeds last van zijn opgelopen letsel. Daarnaast geeft het slachtoffer aan dat hij na de vechtpartij hevige pijnklachten heeft ervaren en minder sociaal is geworden. Tot slot wordt hij ieder jaar op 24 september, zowel de dag van het incident als de verjaardag van zijn partner, herinnerd aan wat er is gebeurd.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte kennisgenomen van:
- het strafblad van de verdachte van 6 september 2025;
- een reclasseringsrapport over de verdachte van 19 mei 2025; en
- wat de verdachte en zijn advocaat bij de zitting hebben verteld.
Justitiële documentatie
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 25 juni 2025 door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot woninginbraak en het medeplegen van beroving, en daarvoor is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Omdat deze veroordeling (ruim) na de onderhavige feiten heeft plaatsgevonden, dient de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in dat de rechtbank geen straf mag opleggen waardoor de straf in deze zaak en de zaak van 25 juni 2025 bij elkaar opgeteld hoger uitpakt dan maximaal was toegestaan als de zaken tegelijk zouden zijn behandeld.
De rechtbank ziet de veroordeling van 25 juni 2025 als strafverzwarende omstandigheid, omdat de verdachte kennelijk opnieuw geweldsfeiten heeft gepleegd terwijl zijn voorlopige hechtenis in afwachting van de inhoudelijke behandeling van deze zaak geschorst was.
Reclasseringsrapport en verklaring verdachte bij de zitting
De reclassering constateert dat de verdachte door zijn beperkte cognitieve vaardigheden de gevolgen van zijn handelen niet volledig kan overzien, en dat hij daarnaast gevoelig lijkt voor groepsdruk en beïnvloeding door anderen. Er zijn ook beschermende factoren aanwezig, zoals het contact met zijn familie. Daarnaast kan de verdachte na zijn detentie aan de slag bij het bedrijf van zijn vader en draagt hij verantwoordelijkheid voor de zorg van zijn vier kinderen. Op de zitting heeft de verdachte verteld dat hij nu hij een lange straf uitzit tot het inzicht is gekomen dat hij zijn leven een andere wending wil geven. Hij mist zijn vier kinderen, voor wie hij er nu niet kan zijn. Hij realiseert zich dat hij geen goed voorbeeld is geweest en dat hij had moeten weglopen bij de vechtpartij. In detentie is hij bovendien aan het werk gegaan en heeft hij twee diploma’s behaald. Als de verdachte vrijkomt wil hij weer voor zijn kinderen gaan zorgen en is hij van plan bij zijn nieuwe vriendin in Friesland te gaan wonen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis dient te zijn afgerond, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 26 oktober 2022 gehoord als verdachte en vervolgens in verzekering gesteld. Daarmee is de redelijke termijn gaan lopen. De rechtbank doet uitspraak op 8 oktober 2025. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden.
Deze overschrijding is niet aan de verdachte toe te rekenen. De verdediging heeft op 28 april 2023 onderzoekswensen ingediend. De rechter-commissaris heeft op 20 oktober 2023 op deze onderzoekswensen beslist, nadat het Openbaar Ministerie op 28 september 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zij zich niet tegen de onderzoekswensen verzette.
De getuigen zijn vervolgens op 29 februari 2024 gehoord, waarna de zaak door het Openbaar Ministerie op 24 september 2025 op zitting is gepland. Al met al heeft de verdachte te lang moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
Strafkader
Bij de openlijke geweldpleging en de vernieling op het terras van [naam] hebben niet alleen de verdachte, maar ook de aangever en (vele) andere aanwezigen gevochten en met spullen gegooid. Nadat deze vechtpartij tot een einde was gekomen heeft de verdachte op de parkeerplaats de confrontatie met de aangever opgezocht en hem met een steen (een wapen) meerdere keren op zijn hoofd geslagen. De rechtbank vindt dit feit het meest ernstig. Om die reden ligt voor de strafoplegging het zwaartepunt voor de rechtbank dan ook bij de poging zware mishandeling.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor een poging zware mishandeling bestaat geen oriëntatiepunt. Daarom heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
Gelet op de ernst van dit feit zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden een passende straf zijn. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat de redelijke termijn is overschreden. De verdachte ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van twee jaar. Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het geen toegevoegde waarde heeft om – boven op die reeds lopende straf – nog een aanvullende maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank vindt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dit ter onderstreping van de ernst van de feiten en om herhaling te voorkomen. De proeftijd – die ingevolge artikel 6:1:18 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet eerder ingaat dan nadat de verdachte in vrijheid is gesteld – wordt vastgesteld op twee jaren.
De voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.