3.2.1Beginsaldo
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
In het ontnemingsrapport is uitgegaan van een ontnemingsperiode van 24 januari 2014 tot 5 januari 2023. Het Openbaar Ministerie heeft hierbij een beginsaldo contanten van € 360,- gehanteerd, omdat vanaf de bankrekening van de veroordeelde in het jaar 2014 gemiddeld
€ 360 per maand contant werd opgenomen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat als beginsaldo contanten een bedrag tussen € 20.000,- en
€ 25.000 moet worden gehanteerd. Veroordeelde heeft van jongs af aan geld gespaard, dat bestond uit zakgeld, verjaardagsgeld, werk uit loondienst, schoonmaak klusjes, opbrengsten Koninginne- en Koningsdag, marktinkomsten, huurinkomsten en lingerie verkoop.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de veroordeelde over enig vermogen beschikte. Tijdens de zitting heeft hij nogmaals duidelijk gemaakt een handelaar in hart en nieren te zijn en dat geld sparen zijn levensdoel is. Hij heeft ook verteld dat hij zijn geld liever contant bewaarde. Het ligt dan ook voor de hand dat de veroordeelde in de periode vóór 24 januari 2014 enige contante gelden in huis had.
De verschillende vormen van inkomsten, zoals hiervoor opgesomd, zijn echter niet met stukken onderbouwd. Daarom kan de rechtbank het geldbedrag dat de veroordeelde in huis had niet exact vaststellen en zal zij een schatting maken.
Het door de raadsman voorgestelde bedrag is volgens de rechtbank te hoog, aangezien sommige genoemde inkomsten (zoals zakgeld, verjaardagsgeld en opbrengsten van Koninginne- en Koningsdag) doorgaans niet veel opleveren. Bovendien had het bij de overige inkomsten meer voor de hand gelegen dat, indien het bedrag daadwerkelijk zo hoog was, dit ondersteund zou worden door stukken, bijvoorbeeld een belastingaangifte.
De rechtbank zal het contante beginsaldo schatten op € 5.000,- en dit bedrag als beginsaldo hanteren in de kasopstelling.
3.2.4Werkelijke contante uitgaven
3.2.4.1 Inkoop verdovende middelen
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Onder de veroordeelde zijn verdovende middelen in beslag genomen. Het is aannemelijk dat hij deze goederen contant heeft moeten betalen. Het hiervoor betaalde bedrag is vastgesteld op € 21.250,-, gebaseerd op landelijke prijslijsten.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank in haar vonnis van 4 oktober 2023 is uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte, omdat deze verklaring als bewijsmiddel is gebruikt voor het voorhanden hebben van verdovende middelen. In zijn verklaring heeft de verdachte gesteld dat hij de verdovende middelen in bewaring hield voor een ander, en deze dus niet heeft gekocht. De uitgaven aan verdovende middelen moeten daarom bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing worden gelaten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het vonnis van 4 oktober 2023 als uitgangspunt nemen. In dat vonnis is het voorhanden hebben van verdovende middelen bewezenverklaard, niet het kopen of verhandelen daarvan. Om onder deze omstandigheden de aankoop van verdovende middelen mee te laten wegen bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, moet het op zijn minst
aannemelijkzijn dat de veroordeelde deze middelen daadwerkelijk heeft gekocht.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde zich met de handel in verdovende middelen heeft beziggehouden. De rechtbank zal dit bedrag daarom buiten beschouwing laten bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.2.4.2 Aankoop Ford Mondeo & boot
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Omdat de Ford Mondeo en de boot zijn gekocht met geld waarvan de herkomst illegaal is, moet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden uitgegaan van de aanschafwaarde.
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman moet voor het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden uitgegaan van het bedrag dat de Ford Mondeo en de boot hebben opgeleverd na de verkoop door het Openbaar Ministerie.
Het oordeel van de rechtbank
Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gebaseerd op het bedrag dat de veroordeelde – op onverklaarbare wijze – heeft uitgegeven. In dit geval betreft dat het bedrag dat de veroordeelde gedurende de ontnemingsperiode heeft betaald voor de auto en de boot. De uiteindelijke verkoopwaarde (ruim ná de ontnemingsperiode) is niet relevant. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt dan ook verworpen. De rechtbank zal bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van de aanschafprijs die de veroordeelde heeft betaald, te weten € 18.750,- voor de Ford Mondeo en € 7.500,- voor de boot.
3.2.4.3 Huishoudgeld
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De veroordeelde heeft gedurende de periode van juni 2016 tot april 2021 (58 maanden) maandelijks contant € 450,- betaald aan [A] als huishoudgeld (in totaal
€ 26.100,-). Dat de betalingen over een periode van 58 maanden hebben plaatsgevonden, is aannemelijk gelet op de verklaring van [A] , die overeenkomt met momenten waarop haar woonsituatie veranderde en met wijzigingen in haar uitgavepatroon op de bankrekening.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman stelt dat [A] , na haar verhoor bij de rechter-commissaris, niet langer stellig is over de periode waarin de veroordeelde bij haar heeft gewoond. Daarom moet volgens hem worden uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde zelf, die aangeeft dat hij slechts 20 maanden bij [A] heeft gewoond.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van het ontnemingsrapport waarin, op basis van objectieve gegevens (bankoverschrijvingen van [A] ), de periode is vastgesteld. De enkele bewering van de veroordeelde dat hij korter bij [A] heeft gewoond is onvoldoende om van deze objectieve gegevens af te wijken. Het verweer van de raadsman wordt op dit punt dan ook verworpen.
3.2.4.4 Totaal werkelijke contante uitgaven
In het ontnemingsrapport wordt er verder nog van uitgegaan dat de veroordeelde een bedrag van € 9.640,- aan levensonderhoud heeft uitgegeven in de ontnemingsperiode. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in de paragrafen 3.2.4.1. tot en met 3.2.4.3. heeft overwogen, stelt zij het totaal aan werkelijke contante uitgaven als volgt vast:
§ 3.2.4.1
Contante stortingen op bankrekening veroordeelde
€
80.185,-
§ 3.2.4.2
Aankoopkosten Ford Mondeo
€
18.750,-
§ 3.2.4.3
Aankoopkosten boot en trailer
€
7.500,-
§ 3.2.4.4
Maandelijkse betalingen huishoudgeld
€
26.100,-
§ 3.2.4.1
Uitgaven ten behoeve van levensonderhoud
€
9.640,-
+/+
Totaal werkelijke uitgaven
€
61.990,-