ECLI:NL:RBMNE:2025:5291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11384113
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van huurovereenkomst en vergoeding van energiekosten

In deze zaak vordert eiseres, [procesdeelneemster 1] B.V., dat gedaagde, [procesdeelneemster 2] B.V., de verplichtingen uit de huurovereenkomst nakomt en de kosten van het energieverbruik van de buurvrouw, die eiseres heeft betaald, vergoedt. Eiseres heeft sinds 1 juni 2023 een bedrijfsruimte gehuurd van gedaagde, maar stelt dat gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen, waardoor eiseres ook de energiekosten van de buurvrouw moet betalen. Gedaagde heeft als reactie de energieleverancier en de buurvrouw in vrijwaring opgeroepen en vordert van hen het realiseren van een eigen aansluiting voor de buurvrouw en betaling van haar energiekosten.

De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 29 september 2025, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiseres heeft haar vordering tot plaatsing van een tweede meterkast ingetrokken, maar vordert nu € 3.625,00 aan energiekosten en wettelijke rente. De kantonrechter oordeelt dat de vertraging in de betaling van de energiekosten voor rekening van gedaagde komt, omdat deze zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen. De kantonrechter wijst de vordering tot wettelijke rente toe en oordeelt dat gedaagde ook de entreedeuren van adequaat hang- en sluitwerk moet voorzien, op straffe van een dwangsom. Gedaagde wordt verder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en Stedin, de energieleverancier. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummers: 11384113 \ UC EXPL 24-7377 en 11585377 \ UC EXPL 25-2056
Vonnis van 15 oktober 2025
in de hoofdzaak van
[procesdeelneemster 1] B.V.,
gevestigd in [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster 1] ,
gemachtigde: mr. M.S. Benistant,
tegen
[procesdeelneemster 2] B.V.,
gevestigd in [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [procesdeelneemster 2] ,
gemachtigde: mr. W. Vos.
en in de vrijwaringszaak van
[procesdeelneemster 2] B.V.,
gevestigd in [plaats 2] ,
eisende partij in de vrijwaringszaak,
gemachtigde: mr. W. Vos.
tegen

1.Stedin Netbeheer B.V.,

gevestigd in Rotterdam,
gemachtigden: mr. M. Trimbos-Hartman en mr. A. Sarokhani,
2. [procesdeelneemster 3] , handelend onder de naam ‘ [handelsnaam] ’,
gevestigd in [plaats 1] ,
procederend in persoon,
gedaagden partijen in de vrijwaringszaak,
hierna apart te noemen: Stedin en [procesdeelneemster 3] .

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft in de hoofdzaak de volgende stukken ontvangen en gelezen:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Stedin en [procesdeelneemster 3] ;
  • het vonnis in incident;
  • de conclusie van antwoord;
  • een akte van overlegging van [procesdeelneemster 1] met aanvullende producties en eisvermindering/wijziging.
1.2.
De kantonrechter heeft in de vrijwaringszaak de volgende stukken ontvangen en gelezen:
  • de dagvaardingen;
  • het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 12 maart 2025;
  • de conclusie van antwoord van Stedin;
  • een akte van Stedin van 15 september 2025.
1.3.
De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zijn gevoegd behandeld op de mondelinge behandeling van 29 september 2025. Namens [procesdeelneemster 1] is verschenen [A] , vergezeld door C.C. Tibor, in haar hoedanigheid als tolk, en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [procesdeelneemster 2] is verschenen [B] , directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Namens Stedin is verschenen [C] , [functie] bij Stedin, bijgestaan door de gemachtigden. [procesdeelneemster 3] is in persoon verschenen. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[procesdeelneemster 1] huurt sinds 1 juni 2023 een bedrijfsruimte van [procesdeelneemster 2] op het adres [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats 1] . Het gaat om een gesplitst pand, dat voorheen één ruimte met het adres [straat] [nummeraanduiding 2] vormde. Op het moment dat [procesdeelneemster 1] haar intrek in de ruimte nam, was slechts sprake van één meterkast voor de registratie van het energieverbruik voor beide ruimtes. Dat was voor [procesdeelneemster 1] op dat moment geen probleem, omdat de [straat] [nummeraanduiding 2] in een lege en onverhuurde staat verkeerde. Voor de toekomst hebben partijen in de huurovereenkomst afgesproken dat, in het geval [straat] [nummeraanduiding 2] zou worden verhuurd, [procesdeelneemster 2] een eigen (tussen)meterkast voor dat adres installeert. Ook is afgesproken dat [procesdeelneemster 2] de entreedeuren van de [straat] [nummeraanduiding 1] weer werkend zou maken.
2.2.
Omdat [procesdeelneemster 2] deze verplichtingen volgens [procesdeelneemster 1] niet is nagekomen, betaalt [procesdeelneemster 1] vanaf 1 november 2023 ook de kosten voor het energieverbruik van [procesdeelneemster 3] (huurder [straat] [nummeraanduiding 2] ) en kan zij – vanwege niet goed werkende entreedeuren – geen verzekering afsluiten voor haar bedrijfsruimte. [procesdeelneemster 1] wil met deze procedure bereiken dat [procesdeelneemster 2] de verplichtingen uit de huurovereenkomst alsnog nakomt en dat de kosten van het energieverbruik van [procesdeelneemster 3] , die [procesdeelneemster 1] heeft betaald, worden vergoed. Ook vordert [procesdeelneemster 1] de betaling van rente en kosten. [procesdeelneemster 2] is het hier niet mee eens en heeft als reactie op de vordering Stedin en [procesdeelneemster 3] in vrijwaring opgeroepen. [procesdeelneemster 2] vordert van Stedin het realiseren van een eigen aansluiting voor de ruimte van [procesdeelneemster 3] en wil dat [procesdeelneemster 3] veroordeeld wordt tot betaling van haar energiekosten.
2.3.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling deels overeenstemming bereikt over de kosten van het energieverbruik van [procesdeelneemster 3] . Voor het overige deel zal de kantonrechter beslissen de vorderingen toe te wijzen. Hieronder zal worden uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Wijziging van eis en intrekking oproeping in vrijwaring Stedin
3.1.
[procesdeelneemster 1] heeft gedurende de procedure haar vordering tot plaatsing van een tweede meterkast, dan wel een tussenmeter, op straffe van een dwangsom, ingetrokken. Ook heeft zij haar eis vermeerderd, in die zin dat zij van [procesdeelneemster 2] betaling van € 3.625,00 aan kosten voor het energieverbruik van [procesdeelneemster 3] vordert.
3.2.
[procesdeelneemster 2] heeft op de mondelinge behandeling de oproeping in vrijwaring van Stedin ingetrokken. Wel heeft zij de kantonrechter verzocht nog te beslissen over de proceskosten.
Gedeeltelijke overeenstemming over de energiekosten
3.3.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen gedeeltelijk overeenstemming bereikt over de door [procesdeelneemster 1] gevorderde kosten van het energieverbruik van [procesdeelneemster 3] . Partijen zijn het volgende overeengekomen:
- [procesdeelneemster 1] stuurt een factuur aan [procesdeelneemster 2] met een bedrag van € 3.625,00 vanwege (extra) gemaakte energiekosten in de periode 1 november 2023 tot april 2025;
  • [procesdeelneemster 2] betaalt dit bedrag (€ 3.625,00) aan [procesdeelneemster 1] , na ontvangst van de factuur;
  • [procesdeelneemster 2] stuurt een eigen factuur aan [procesdeelneemster 3] met een bedrag van € 3.335,00 vanwege de (extra) door [procesdeelneemster 1] gemaakte energiekosten in de periode 1 november 2023 tot april 2025. Hierbij maakt [procesdeelneemster 2] geen aanspraak op de wettelijke rente.
  • Het restant van de oorspronkelijke factuur van [procesdeelneemster 1] (€ 3.625,00 - € 3.335,00 = € 290,00) wordt dus door [procesdeelneemster 2] gedragen;
  • [procesdeelneemster 3] betaalt het bedrag (€ 3.335,00) aan [procesdeelneemster 2] [procesdeelneemster 1] , na ontvangst van de factuur.
[procesdeelneemster 2] moet de wettelijke rente over de energiekosten aan [procesdeelneemster 1] betalen
3.4.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt ten aanzien van de wettelijke rente over de energiekosten. Die rente is daarmee nog tussen partijen in geschil. [procesdeelneemster 1] vordert de wettelijke rente over € 3.625,00. De kantonrechter zal deze vordering toewijzen.
3.5.
Wettelijke rente is een schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom. Het gaat in deze zaak specifiek om vertragingsschade wegens het niet nakomen van een verplichting uit de huurovereenkomst (het installeren van een eigen (tussen)meterkast op het adres [straat] [nummeraanduiding 1] ), waardoor [procesdeelneemster 1] schade heeft geleden in de vorm van extra gemaakte energiekosten. De vertraging in de voldoening ziet op de betaling van die geldsom.
3.6.
Volgens [procesdeelneemster 2] had [procesdeelneemster 1] de hoogte van de geldsom ten aanzien waarvan de vertraging plaatsvindt kunnen beperken door met [procesdeelneemster 3] overeen te komen dat tussentijds voorschotten worden betaald als tegemoetkoming voor de (extra) gemaakte energiekosten. Dat [procesdeelneemster 1] en [procesdeelneemster 3] daar geen afspraken over hebben gemaakt, en er daardoor een vertraging in de voldoening van de extra energiekosten heeft plaatsgevonden, komt volgens [procesdeelneemster 2] voor rekening en risico van [procesdeelneemster 1] . [procesdeelneemster 2] meent om die reden geen wettelijke rente aan [procesdeelneemster 1] verschuldigd te zijn. De kantonrechter volgt [procesdeelneemster 2] niet in dit standpunt.
3.7.
Op de mondelinge behandeling hebben [procesdeelneemster 1] en [procesdeelneemster 3] aangegeven dat zij hebben geprobeerd om tot afspraken te komen over het betalen van voorschotten, maar dat dit niet is gelukt. Zij werden het namelijk niet eens over de hoogte van de door [procesdeelneemster 3] te betalen voorschotten, omdat de exacte hoogte van de energiekosten per gebruiker, vanwege het ontbreken van een (tussen)meterkast, niet duidelijk was. Die onduidelijkheid is een omstandigheid die te wijten valt aan het handelen van [procesdeelneemster 2] . Op haar rustte namelijk vanuit de huurovereenkomst de verplichting om een eigen meterkast voor [procesdeelneemster 3] te installeren. Toen het voor [procesdeelneemster 2] duidelijk was dat die niet op tijd door Stedin gerealiseerd zou worden, had [procesdeelneemster 2] eenvoudig een tussenmeter kunnen installeren. [procesdeelneemster 2] heeft op de mondelinge behandeling aangegeven daartoe ook intern opdracht te hebben gegeven, maar dat daar lang geen gevolg aan is gegeven. Dat is pas gebeurd nadat [procesdeelneemster 2] in deze procedure is gedagvaard.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vertraging voor rekening en risico van [procesdeelneemster 2] komt en de wettelijke rente daarom zal worden toegewezen. [procesdeelneemster 2] moet de gevorderde wettelijke rente over het bedrag € 3.625,00 betalen. Op [procesdeelneemster 2] rustte vanuit de huurovereenkomst namelijk de verplichting om vanaf 1 november 2023 een eigen meterkast voor [procesdeelneemster 3] te installeren en dat heeft zij niet gedaan, waardoor een bedrag ter grootte van de wettelijke rente over het bedrag van € 3.625,00 aan (vertragings)schade is ontstaan. De wettelijke rente wordt daarom vanaf die datum toegekend, tot aan de dag van volledige betaling.
[procesdeelneemster 2] moet zorgen voor adequaat hang- en sluitwerk voor de entreedeuren
3.9.
[procesdeelneemster 1] heeft verder aangevoerd dat [procesdeelneemster 2] op grond van de huurovereenkomst gehouden is om de entreedeuren van adequaat hang- en sluitwerk te voorzien. [procesdeelneemster 1] stelt dat [procesdeelneemster 2] deze verplichting niet, dan wel ondeugdelijk, is nagekomen en vordert alsnog nakoming daarvan, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter is dat met [procesdeelneemster 1] eens en wijst deze vordering daarom toe. Hieronder zal worden uitgelegd waarom.
3.10.
[procesdeelneemster 1] heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar artikel 10.1 van de huurovereenkomst en de daaraan gegeven invulling in het PV van oplevering van 30 juni 2023. Hierin staat – voor zover relevant – het volgende vermeld.
Artikel 10.1 van de huurovereenkomst:
“10.1. Partijen komen overeen dat het aanbrengen in het gehuurde van de volgende voorzieningen door en voor rekening en risico van verhuurder geschiedt:
(…) – Entreedeuren weer werkend maken.”
Het PV van oplevering:
“Hang- en sluitwerk: Deur zit nu met een kettingslot dicht, verhuurder dient er nog een nieuwe cilinder in te zetten.”
3.11.
Vaststaat dat de entreedeuren op het moment van oplevering met een kettingslot werden afgesloten. Nadien heeft [procesdeelneemster 2] een tweetal pogingen gedaan om het slot in een betere staat te brengen. Bij de eerste poging heeft [procesdeelneemster 2] een blok hout op de entreedeur geschroefd en daarop een slot gemonteerd. Bij de tweede poging is dat blok hout door [procesdeelneemster 2] verwijderd en is er een cilinder geplaatst in één van de twee voordeurcilinders. De andere voordeurcilinder is leeg gebleven. Volgens [procesdeelneemster 2] heeft zij hiermee aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst voldaan. De kantonrechter is dat niet met haar eens.
3.12.
Tussen partijen is overeengekomen dat de entreedeuren weer werkend zou worden gemaakt, waaronder door partijen werd begrepen dat [procesdeelneemster 2] de entreedeur van een nieuwe cilinder zou voorzien. Dat [procesdeelneemster 2] de entreedeur van een nieuwe cilinder heeft voorzien, wat niet tussen partijen in geschil is, maakt in dit geval niet dat de entreedeur daardoor weer werkend is gemaakt. Van [procesdeelneemster 2] had in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat zij de entreedeur van een zorgvuldig en adequaat gemonteerd (cilinder)slot zou voorzien. Dat is hier niet gebeurd. Doordat slechts één van de twee voordeurcilinders met een cilinder is opgevuld, is sprake van een inadequaat slot. Van belang is dat [procesdeelneemster 2] de lege voordeurcilinder op een zorgvuldige wijze afdicht, zodat de gevel van de door haar verhuurde ruimte geheel dicht is en afgesloten kan worden. Hierbij is het niet nodig om de al geplaatste cilinder te vervangen, nu niet is gebleken dat deze ondeugdelijk is.
De huidige stand van de entreedeur
3.13.
Voor zover [procesdeelneemster 1] heeft aangevoerd dat [procesdeelneemster 2] op basis van de huurovereenkomst gehouden is om een SKG-gecertificeerd slot op de entreedeur te monteren, wordt zij daar niet in gevolgd. Niet is gebleken dat partijen dit met elkaar zijn overeengekomen. [procesdeelneemster 1] wil graag een SKG-gecertificeerd slot vanwege de verzekerbaarheid van haar bedrijfsruimte. Dit is begrijpelijk, maar [procesdeelneemster 1] is niet met de verhuurder overeengekomen dat een dergelijk slot aangebracht zou moeten worden. Er is ook geen algemene regel dat verhuurde bedrijfsruimten zodanig moeten zijn ingericht dat wordt voldaan aan alle eisen die verzekeraars stellen voor bepaalde verzekeringen.
3.14.
Omdat [procesdeelneemster 2] in dit vonnis veroordeeld wordt om de entreedeuren te voorzien van adequaat hang- en sluitwerk, ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde dwangsom van € 30,00 per dag toe te wijzen, met een maximum van € 5.000,00, en de termijn waarbinnen [procesdeelneemster 2] het slot in overeenstemming moet brengen met de in de huurovereenkomst afgesproken staat te bepalen op zeven dagen na betekening van dit vonnis.
[procesdeelneemster 2] hoeft geen nieuwe pui op haar kosten te realiseren
3.15.
[procesdeelneemster 1] heeft verder aangevoerd, en op de mondelinge behandeling verduidelijkt, dat zij met [procesdeelneemster 2] is overeengekomen dat de pui van de [straat] [nummeraanduiding 1] op kosten van [procesdeelneemster 2] zal worden vernieuwd. Ter onderbouwing van die afspraak verwijst [procesdeelneemster 1] naar een e-mail van 15 februari 2024, waarin dit door [procesdeelneemster 2] zou zijn toegezegd. [procesdeelneemster 2] is deze afspraak volgens [procesdeelneemster 1] niet nagekomen.
3.16.
In de e-mail van 15 februari 2024 staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“(…) Wij zullen opdracht geven om de nieuwe pui te maken. De levertijd daarvan is op dit moment nog onbekend. Zodra we daar meer informatie over hebben, dan laten wij dat weten.”
3.17.
[procesdeelneemster 2] heeft het bestaan van de afspraak gemotiveerd betwist. Volgens [procesdeelneemster 2] is er wel over het plaatsen van een nieuwe pui gesproken, maar is daarbij niet overeengekomen dat [procesdeelneemster 2] daar de volledige kosten van zou dragen. [procesdeelneemster 2] stelt juist dat partijen nog in gesprek waren over hoe de kosten over partijen verdeeld zouden worden en dat zij daar uiteindelijk niet uit zijn gekomen. De kantonrechter acht de stelling van [procesdeelneemster 1] hiermee voldoende gemotiveerd betwist. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
3.18.
Het is aan [procesdeelneemster 1] om haar stelling, in het geval van een gemotiveerde betwisting, te onderbouwen. Dit heeft [procesdeelneemster 1] naar het oordeel van de kantonrechter met de aangehaalde e-mail onvoldoende gedaan. Uit de e-mail valt namelijk niet af te leiden onder welke voorwaarden (zoals het dragen van de volledige kosten) een nieuwe pui door [procesdeelneemster 2] zal worden gerealiseerd. Dat [procesdeelneemster 1] recht kreeg op plaatsing van een geheel nieuwe, door [procesdeelneemster 2] betaalde pui in de door haar gehuurde bedrijfsruimte kan niet uit de e-mail worden afgeleid. De door [procesdeelneemster 1] gestelde afspraak is dus niet komen vast te staan.
[procesdeelneemster 2] moet de proceskosten betalen
3.19.
[procesdeelneemster 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [procesdeelneemster 1] betalen. De proceskosten van [procesdeelneemster 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.203,37
3.20.
[procesdeelneemster 2] moet ook de proceskosten (inclusief nakosten) van Stedin betalen. [procesdeelneemster 2] heeft namelijk niet weersproken dat zij Stedin rauwelijks heeft gedagvaard. Ook heeft [procesdeelneemster 2] aangegeven dat zij heeft verzuimd om voorafgaand aan de mondelinge behandeling de oproeping in vrijwaring van Stedin in te trekken, terwijl daar wel al aanleiding voor bestond. De proceskosten van Stedin worden begroot op:
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
595,00
3.21.
De proceskosten tussen [procesdeelneemster 2] en [procesdeelneemster 3] zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard
3.22.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] om aan [procesdeelneemster 1] te betalen de wettelijke rente over het bedrag € 3.625,00, met ingang van 1 november 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
4.2.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de entreedeuren van [straat] [nummeraanduiding 1] van een adequaat hang- en sluitwerk te voorzien;
4.3.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] om aan [procesdeelneemster 1] een dwangsom te betalen van € 30,00 voor iedere dag dat zij niet voldoet aan wat onder 4.2 is bepaald, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
4.4.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] in de proceskosten van [procesdeelneemster 1] van € 1.203,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [procesdeelneemster 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.5.
veroordeelt [procesdeelneemster 2] in de proceskosten van Stedin van € 595,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [procesdeelneemster 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.6.
compenseert de proceskosten tussen [procesdeelneemster 2] en [procesdeelneemster 3] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
LHJ/63796