ECLI:NL:RBMNE:2025:5302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
16/126397-24 & 16/228060-25 (t.t.z. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld, bedreiging met een wapen en bezit van harddrugs door minderjarige verdachte

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een straatroof met geweld, bedreiging met een wapen en het bezit van harddrugs. De verdachte, geboren in 2007, heeft samen met een ander op 20 maart 2024 in Utrecht een telefoon, AirPods en een pasjeshouder van twee slachtoffers gestolen, waarbij hij hen met geweld heeft bedreigd. Op 21 maart 2024 heeft hij een derde slachtoffer bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 14 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 80 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn verstandelijke beperking, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de uitvoering van de straf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/126397-24 & 16/228060-25 (t.t.z. gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 14 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte],
geboren op [2007] in [plaats 1] ,
wonende op de [adres] , [postcode] in [plaats 1] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.Zitting

De strafzaken van [verdachte (voornaam)] zijn inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
30 september 2025, omdat [verdachte (voornaam)] minderjarig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte (voornaam)] ;
  • de officier van justitie: mr. M.M.L. Kalsbeek;
  • de advocaat van [verdachte (voornaam)] : mr. A. Boumanjal;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • mr. B.J. Tieman, advocaat van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ;
  • mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • mevrouw [B] , namens de [instelling 1] (hierna: de [instelling 1] ).

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt [verdachte (voornaam)] ervan dat hij, samengevat:
In de zaak met parketnummer 16/126397-24
feit 1
primair
op 20 maart 2024 in Utrecht, samen met een ander, met (bedreiging met) geweld een telefoon, AirPods en/of een pasjeshouder van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gestolen;
subsidiair
op voornoemde plaats en datum, samen met een ander, met (bedreiging met) geweld
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, AirPods en/of een pasjeshouder;
feit 2
op 21 maart 2024 in Utrecht [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
In de zaak met parketnummer 16/228060-25
op 17 juni 2025 in Utrecht 36,11 gram MDMA, 0,70 gram cocaïne en 18,50 gram 2C-B aanwezig heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1
In de zaak met parketnummer 16/126397-24
3.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte (voornaam)] feit 1, primair en feit 2 heeft gepleegd.
3.1.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] voert geen verweer over het bewijs voor de diefstal met (bedreiging met) geweld
( feit 1). Wel verzoekt hij de rechtbank om [verdachte (voornaam)] vrij te spreken van de bedreiging van [slachtoffer 3]
(feit 2).
Het standpunt van de advocaat van [verdachte (voornaam)] wordt - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.1.3.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
Feit 1, primair (diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ): bewezenverklaring
[verdachte (voornaam)] bekent dat hij feit 1, primair, heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert, te weten: [1]
  • de bekennende verklaring van [verdachte (voornaam)] op de zitting van 30 september 2025;
  • de aangifte van [slachtoffer 1] van 20 maart 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 2] van 20 maart 2024; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , inhoudende de beschrijving van de camerabeelden. [4]
Feit 2 (bedreiging van [slachtoffer 3] ): bewezenverklaring
De rechtbank oordeelt dat feit 2, de bedreiging van [slachtoffer 3] , is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
De verklaring van [verdachte (voornaam)] op de zitting op 30 september 2025
Ik was op 21 maart 2024 bij het winkelcentrum van [wijk] , gevestigd aan de [straat] in [plaats 1] . Het klopt dat ik op de stills van de camerabeelden te zien ben. Ik ben degene met een zwart tasje.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 maart 2024 stonden mijn zwager [C (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt [C]) en ik tussen de [winkelnaam 2] en het [winkelnaam 1] van het winkelcentrum [wijk] in. De jongen met het zwarte Prada tasje sprak mij aan. Ik zag en voelde dat de jongen met het zwarte Prada tasje mij beetpakte. Ik hoorde hem zeggen "ik schiet je dood". Ik zag dat hij met zijn rechterhand in zijn tasje zat. Ik zag dat hij iets half uit zijn tasje haalde. Ik zag dat dit leek op een pistool. Het was zwart van kleur en ik zag alleen het handvat. Ik zag ook dat hij zijn vinger door de trekker had zitten. Ik was echt bang dat de jongen echt zou gaan schieten. [5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [C] d.d. 5 april 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Twee weken geleden op donderdag 28 maart 2024
(de rechtbank begrijpt donderdag21 maart 2024)liep ik bij het winkelcentrum op de [straat] . Mijn zwager [slachtoffer 3 (voornaam)] (
de rechtbank begrijpt aangever [slachtoffer 3]) en ik renden in de richting van de [winkelnaam 1] . Een jongen haalde een vuurwapen uit zijn tasje. Ik kon de helft van het vuurwapen zien waardoor ik het herkende als een vuurwapen. Deze jongen was volledig zwart gekleed met een schoudertasje. [6]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende de beschrijving van camerabeelden, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek de camerabeelden van shoppingcenter [wijk] , gevestigd aan de [straat] te [plaats 1] . Hierbij gaat het om de camerabeelden van 21 maart 2024 met uitzicht op de [winkelnaam 1] .
De aangever en zijn zwager (
de rechtbank begrijpt [C]) komen in contact met de verdachte die in het donker gekleed is. De verdachte draagt een zwart tasje bij zich en hij heeft zijn hand hier steeds op of in. Daarna is te zien dat de aangever naar beneden kijkt in de richting van het tasje van de verdachte. De verdachte houdt de aangever dan beet en houdt ondertussen zijn hand bij of in zijn tasje. [7]
Bewijsoverweging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] stelt zich op het standpunt dat de bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat er geen objectief steunbewijs is voor de verklaring van aangever. De verklaring van getuige [C] kan volgens de advocaat niet als steunbewijs worden gebruikt. De getuige is pas twee weken na de datum van de beschuldiging gehoord en hij is geen onafhankelijke getuige, maar de zwager van aangever, waardoor het risico bestaat dat hij gedurende deze periode (onbewust) door de aangever is beïnvloed. De stills van de camerabeelden kunnen ook niet als steunbewijs worden gebruikt, nu hierop niet te zien is dat [verdachte (voornaam)] een vuurwapen heeft getoond.
De rechtbank verwerpt het verweer van de advocaat en gebruikt de verklaring van getuige [C] voor het bewijs. Hoewel de aangever en getuige [C] familie van elkaar zijn, ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [C] . Bij de beoordeling van de verklaring is voor de rechtbank relevant dat de verklaring van [C] wordt ondersteund met de beschrijving en stills van de camerabeelden, namelijk dat hij de helft van een vuurwapen kon zien. De beschrijving en stills van de camerabeelden passen bij hetgeen de aangever en getuige [C] verklaren over het tonen van het vuurwapen. Volgens de verbalisant is op de camerabeelden te zien dat de aangever naar beneden kijkt in de richting van het tasje van [verdachte (voornaam)] , dat [verdachte (voornaam)] aangever vasthoudt en ondertussen zijn hand bij of in zijn tasje heeft. Dat op de stills van de camerabeelden niet daadwerkelijk een vuurwapen te zien is, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit past immers juist bij hetgeen de aangever en de getuige verklaren over het tonen van het vuurwapen, namelijk dat deze in het zwarte tasje van [verdachte (voornaam)] zat en (slechts) half uit tasje werd gehaald.
Daarbij komt dat uit de verklaring van [verdachte (voornaam)] volgt dat hij op 21 maart 2024 het alarmpistool, dat hij de dag daarvoor had gebruikt bij de beroving van [slachtoffer 1] , nog in zijn bezit had. Hij heeft immers bij de politie verklaard dat hij het alarmpistool pas op 11 april 2024 (“eergisteren” zegt hij op 13 april 2024) had weggegooid in een sloot. [8] De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat aangever [slachtoffer 3] en getuige [C] , die [verdachte (voornaam)] niet kenden, afwisten van de gewapende straatroof die [verdachte (voornaam)] een dag eerder had gepleegd. Aangever [slachtoffer 3] en getuige [C] verklaren beiden dat [verdachte (voornaam)] het wapen in een schoudertasje bij zich droeg. Bij de beroving van [slachtoffer 1] droeg [verdachte (voornaam)] het alarmpistool eveneens in een schoudertasje bij zich. De voornoemde omstandigheden sterken de rechtbank in de overtuiging dat [verdachte (voornaam)] de dag na de gewapende straatroof zijn (nep)wapen aan [slachtoffer 3] heeft getoond.
3.2
In de zaak met parketnummer 16/228060-25: bezit van harddrugs
3.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat [verdachte (voornaam)] het feit heeft gepleegd.
3.2.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] voert geen verweer over het bewijs.
3.2.3
Oordeel van de rechtbank: bewezenverklaring
[verdachte (voornaam)] bekent dat hij het feit heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Namens hem is ook niet om vrijspraak van dat feit gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen [9] waarop zij haar oordeel baseert:
  • de bekennende verklaring van [verdachte (voornaam)] op de zitting van 30 september 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , inhoudende het aantreffen van de drugs op de slaapkamer van [verdachte (voornaam)] ;
- de NFI-rapporten van 24 juli 2025 en 30 september 2025, inhoudende de identificatie van de bij [verdachte (voornaam)] aangetroffen drugs. [11]
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat [verdachte (voornaam)] :
In de zaak met parketnummer 16/126397-24
feit 1, primair
op 20 maart 2024 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon, AirPods en een pasjeshouder, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (tezamen en in vereniging met een ander)
- terwijl verdachte en zijn mededader een helmen een bivakmutsdroegen, met een scooter op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] af te rijden en vervolgens direct naar die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te lopen en
- ( vervolgens) een vuurwapen te tonen en die op [slachtoffer 1] te richten en op het hoofd van [slachtoffer 1] te zetten en daarbij te roepen 'geef, geef nu' en 'nu! schiet op!' en 'schiet hem, schiet hem' en
- die [slachtoffer 1] bij de nek te pakken en
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op het hoofd/gezicht te slaan/stompen en
- met die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in gevecht te raken, waarbij die [slachtoffer 1] het vuurwapen kon afpakken en
- ( vervolgens) dat vuurwapen terug te pakken en met dat vuurwapen (op de grond) te schieten en met dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en
- ( vervolgens) op die scooter te stappen en weg te rijden;
feit 2
op 21 maart 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] vast te houden en vervolgens een vuurwapen te tonen en daarbij de woorden toe te voegen: 'ik schiet je dood';
In de zaak met parketnummer 16/228060-25
op 17 juni 2025 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 36,11 gram MDMA, 0,70 gram cocaïne en 18,50 gram 2C-B, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. [verdachte (voornaam)] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte (voornaam)] niet.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 16/126397-24:
feit 1, primair: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
In de zaak met parketnummer 16/228060-25:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,.
4.2
Strafbaarheid van de feiten en strafbaarheid van [verdachte (voornaam)]De feiten en [verdachte (voornaam)] zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte (voornaam)] wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie van veertien dagen, met aftrek van het voorarrest,
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uur, waarvan een gedeelte van 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarden die de Raad en de jeugdreclassering hebben geadviseerd.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] verzoekt de rechtbank om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de periode die de [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke werkstraf. De advocaat verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de (zeer) jeugdige ontwikkelingsleeftijd van [verdachte (voornaam)] en de omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de strafzaak inhoudelijk is behandeld. Volgens de advocaat heeft [verdachte (voornaam)] door het voorarrest al de consequenties van zijn gedrag ervaren. Ook zal [verdachte (voornaam)] gedurende de proeftijd nog de consequenties van zijn gedrag blijven ervaren, doordat er in het kader van de bijzondere voorwaarden ook veel inspanning van hem wordt verwacht.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt overeenkomstig de vordering van de officier van justitie aan [verdachte (voornaam)] op een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft doorgebracht (namelijk 14 dagen), en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, met vervangende jeugddetentie, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de algemene en bijzondere voorwaarden zoals hieronder opgenomen in de beslissing van de rechtbank. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze straf is gekomen.
Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder [verdachte (voornaam)] deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte (voornaam)] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd
[verdachte (voornaam)] heeft zich (samen met een ander) schuldig gemaakt aan een straatroof met (bedreiging met) geweld. Deze straatroof vond plaats dichtbij een school. Veel omstanders zijn geconfronteerd met deze gewelddadige situatie. Bij de straatroof heeft [verdachte (voornaam)] met een alarmpistool beide slachtoffers bedreigd, waarbij hij het alarmpistool ook tegen het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 1] gezet. [verdachte (voornaam)] is met [slachtoffer 1] in een gevecht beland en heeft hierbij [slachtoffer 1] meerdere malen geslagen, waaronder met het alarmpistool op zijn hoofd. Hiermee heeft [verdachte (voornaam)] pijn en letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt. De mededader van [verdachte (voornaam)] heeft [slachtoffer 2] meerdere malen in zijn gezicht geslagen, waardoor ook hij pijn en letsel had. [verdachte (voornaam)] heeft uiteindelijk ook nog met het alarmpistool op de grond geschoten.
Deze situatie moet voor de slachtoffers en omstanders zeer beangstigend zijn geweest. De ervaring leert dat slachtoffers van ernstige gebeurtenissen zoals berovingen met wapens nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dit geldt ook voor [slachtoffer 1] , zo heeft hij op de zitting verteld. Tot op de dag van vandaag ondervindt hij de impact en psychische gevolgen van de gewelddadige beroving op zijn dagelijkse leven. Hij is angstig, voelt zich onveilig en schrikt als hij jongens op scooters of met een helm ziet. De rechtbank neemt het [verdachte (voornaam)] kwalijk dat hij lichtzinnig is omgegaan met de gevolgen voor de slachtoffers en dat hij alleen dacht aan het plan om samen met de mededader snel aan geld te komen.
[verdachte (voornaam)] heeft zich een dag later schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 3] . Hierbij heeft hij een vuurwapen getoond en gedreigd dat hij [slachtoffer 3] zou doodschieten. Ook hiermee heeft [verdachte (voornaam)] gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt.
Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft [verdachte (voornaam)] opnieuw een strafbaar feit gepleegd. Hij heeft ongeveer 55 gram harddrugs in zijn bezit gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs schadelijk is voor de gezondheid. Het verwerven en het bezit van harddrugs houdt bovendien de illegale handel ervan in stand, hetgeen veelal gepaard gaat met allerlei maatschappelijk ongewenste, veelal criminele, (neven)effecten. De rechtbank neemt dit alles [verdachte (voornaam)] kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)]
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van [verdachte (voornaam)] van 26 september 2025, waaruit blijkt dat [verdachte (voornaam)] niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De Raad heeft op 29 september 2025 een rapportage over [verdachte (voornaam)] opgesteld. Uit diagnostisch onderzoek door [instelling 3] volgt dat [verdachte (voornaam)] functioneert op een niveau van een vijf- tot negenjarige, passend bij een verstandelijke beperking. Hij krijgt veel hulp en ondersteuning van zijn gezin. Zijn beperkte cognitieve en adaptieve vaardigheden leiden echter alsnog tot belemmeringen in het dagelijks leven, waardoor hij intensieve begeleiding nodig heeft op alle levensgebieden.
Volgens de Raad zijn er meerdere risicofactoren die de kans op herhaling van strafbaar gedrag vergroten. [verdachte (voornaam)] heeft mede door zijn lage intelligentieniveau onvoldoende probleemoplossend vermogen en handelt impulsief. Hij is erg beïnvloedbaar en heeft antisociale contacten. De Raad ziet ook meerdere beschermende factoren. Zo komt [verdachte (voornaam)] uit een enorm steunend gezin, die veel voor hem over heeft en hem altijd wil helpen. Ook werkt hij mee aan de hulpverlening, staat hij open voor hulp en heeft hij een wens tot een beter (delictvrij) leven. De Raad schat het recidiverisico in op gemiddeld.
De risicofactoren kunnen volgens de Raad worden verminderd met langdurige hulpverlening en begeleiding. Gezien wordt dat [verdachte (voornaam)] baat heeft bij de begeleiding en hulpverlening die hem op dit moment tijdens het schorsingstraject geboden worden. Hoewel [verdachte (voornaam)] op dit moment voldoende meewerkt aan de hulpverlening, is dit in het verleden anders geweest. De Raad adviseert daarom om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat [verdachte (voornaam)] mee moet werken aan de hulpverlening die er op dit moment is.
De Raad vindt een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend voor [verdachte (voornaam)] . In de jeugdgevangenis komt [verdachte (voornaam)] in contact met antisociale contacten, terwijl hij makkelijk te beïnvloeden is. Gelet op het taakstrafverbod adviseert de Raad om aan [verdachte (voornaam)] dan een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Ook kan met een onvoorwaardelijke werkstraf aan [verdachte (voornaam)] het signaal worden gegeven dat delictgedrag niet wordt geaccepteerd, maar de Raad heeft met het oog op de verstandelijke beperking van [verdachte (voornaam)] vragen over de uitvoerbaarheid.
De Raad adviseert daarom om aan [verdachte (voornaam)] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met (in het kort) de volgende bijzondere voorwaarden: (1) jeugdreclasseringsmaatregel, (2) meewerken aan hulpverlening, (3) dagbesteding en (4) een contactverbod met de medeverdachte.
De Raad heeft op de zitting het advies toegelicht en daarbij verzocht om als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod met de slachtoffers op te leggen. Daarbij heeft de Raad aangegeven zich ook te kunnen vinden in het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf.
De jeugdreclasseerder van [verdachte (voornaam)] heeft op zitting aangegeven dat zij een deels voorwaardelijke werkstraf het meest passend vindt en dat [verdachte (voornaam)] ook in staat is om een werkstraf uit te voeren. Wel merkt de jeugdreclasseerder op dat een onvoorwaardelijke werkstraf ook inspanning kost voor de ouders van [verdachte (voornaam)] , omdat hij veel begeleiding en sturing nodig heeft. Verder verzoekt de jeugdreclasseerder om het meewerken aan de begeleiding van [instelling 2] ook als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst en aard van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die niet langer duurt dan de dagen die [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat [verdachte (voornaam)] niet opnieuw naar de jeugdgevangenis moet. De rechtbank legt aan [verdachte (voornaam)] geen voorwaardelijke jeugddetentie op. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank het niet wenselijk dat [verdachte (voornaam)] , in het geval dat hij zich niet aan de voorwaarden houdt, mogelijk terug moet naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank vindt het wel van belang dat [verdachte (voornaam)] nog de gevolgen van zijn handelen ervaart. Dit vanwege de aard en ernst van de feiten, maar ook vanwege de omstandigheid dat [verdachte (voornaam)] gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom aan [verdachte (voornaam)] ook nog een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren opleggen, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de algemene en de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de Raad en de jeugdreclassering op de zitting zijn geadviseerd, worden verbonden. Dit om [verdachte (voornaam)] ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen en als extra motivatie om mee te werken aan de jeugdreclasseringsbegeleiding en behandeling.
De rechtbank wijkt daarmee dus af van het standpunt van de advocaat van [verdachte (voornaam)] over de strafmaat, nu zij een geheel voorwaardelijke straf niet passend acht gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

6.Vorderingen van de benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 16/126397-24
6.1
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] – feit 1 primair
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.100,00. Dit bedrag bestaat uit € 2.100,00 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte (voornaam)] onder parketnummer 16/126397-24 onder feit 1 ten laste gelegde.
6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Zodoende verzoekt de officier van justitie om de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat een bedrag van € 5.000,00 hoofdelijk kan worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt het toewijsbare bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering vordert de officier van justitie niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte (voornaam)] verzoekt de rechtbank primair om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering pas de avond voor de zitting is ingediend en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair verzoekt de advocaat van [verdachte (voornaam)] om de gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Verder stelt de advocaat zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding (fors) gematigd dient te worden tot maximaal € 1.000,00.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van de vordering
De rechtbank overweegt dat artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de benadeelde partij
uiterlijktot aan het requisitoir van de officier van justitie een vordering kan indienen. Het is wenselijk dat een vordering eerder dan de avond voorafgaand aan de zitting wordt ingediend, zoals door de advocaat van de benadeelde partij ook wordt erkend. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering (relatief) eenvoudig van aard is en de datum van indiening heeft er niet toe geleid dat er geen inhoudelijk debat over de vordering heeft kunnen plaatsvinden. Zodoende levert de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting voor het strafproces op. De rechtbank kan de vordering van de benadeelde partij wel beoordelen in deze strafzaak.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende onderbouwd is, omdat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de benadeelde partij na het bewezenverklaarde feit geen inkomsten meer heeft gehad. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde psychische schade heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, nu hij door het oplopen van lichamelijk en geestelijk letsel in zijn persoon is aangetast. Zo had de benadeelde partij meerdere huidbeschadigingen/verkleuringen en een scheurverwonding in zijn gezicht en op zijn achterhoofd. Ook had hij last van hyperalertheid, flashbacks, nachtmerries, herbelevingen, stemmingswisselingen en prikkelbaarheid. De psycholoog beschrijft dat sprake is van PTSS en adviseert EMDR-behandeling.
Gelet op de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen, die de benadeelde partij blijkens zijn vordering heeft ondervonden, acht de rechtbank in ieder geval een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk. Daarbij heeft zij (mede) gelet op de beslissingen in soortgelijke zaken.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en proceskosten
De rechtbank zal aldus de vordering voor een totaalbedrag van € 3.000,00 toewijzen, geheel bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
[verdachte (voornaam)] is naar burgerlijk recht met zijn mededader [medeverdachte] (parketnummer: 16/142306-24) hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Dit betekent dat [verdachte (voornaam)] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Indien de mededader een deel van het bedrag betaalt, is [verdachte (voornaam)] niet langer gehouden om dat deel te betalen (en andersom).
[verdachte (voornaam)] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door [verdachte (voornaam)] niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
6.2
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] – feit 2
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 31.000,00 (
de rechtbank begrijpt een bedrag van €30.000,00). Dit bedrag bestaat uit € 4.000,00 aan materiële schade en € 26.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte (voornaam)] onder parketnummer 16/126397-24 onder feit 2 ten laste gelegde.
6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade kan worden toegewezen. De officier van justitie verzoekt het toewijsbare bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering vordert de officier van justitie niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schadevergoeding gevorderd vanwege de kosten die hij heeft gemaakt door de vernieling van een auto. [verdachte (voornaam)] wordt in de onderhavige strafzaak niet verdacht van de vernieling van deze auto van de benadeelde partij. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat hij daar iets mee te maken had. De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding daarom af, nu er geen causaal verband is tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde handelen van [verdachte (voornaam)] .
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde partij heeft € 16.000,00 aan smartengeld gevorderd. Uit de toelichting volgt dat de benadeelde partij deze schade vordert omdat hij niet meer alleen naar het winkelcentrum durft en voortdurend achterom kijkt om na te gaan of ze (
de rechtbank begrijpt onder anderen de dader)niet door de straat lopen.
De rechtbank overweegt dat wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel - zoals in dit geval - op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft geen gegevens overgelegd op grond waarvan objectief kan worden vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel.
De rechtbank overweegt verder dat zo’n onderbouwing niet nodig is, als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank oordeelt dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde niet zonder meer meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zozeer voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Hierbij houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheden waaronder de bedreiging heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij en [verdachte (voornaam)] dragen ieder hun eigen proceskosten.
Immateriële schade (affectieschade)
De benadeelde partij heeft € 10.000,00 aan affectieschade gevorderd. Affectieschade is de pijn, het verdriet en het verlies aan levensvreugd ondervonden door een nabestaande van het overleden slachtoffer of een naaste van het slachtoffer met ernstig en blijvend letsel. Nu hiervan geen sprake is, wijst de rechtbank dit deel van de vordering af.

7.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte (voornaam)] de feiten heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.3 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4 is vermeld;
strafbaarheid [verdachte (voornaam)]
- verklaart [verdachte (voornaam)] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een
onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 14 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte (voornaam)] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (14 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht. [verdachte (voornaam)] hoeft dan ook niet terug naar de jeugdgevangenis;
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat als [verdachte (voornaam)] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat van de werkstraf
een gedeelte van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende jeugddetentie,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte (voornaam)] de hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat [verdachte (voornaam)] ;
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat [verdachte (voornaam)] :
 zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding zal melden bij [instelling 1] en zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling. Het melden moet zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht. [verdachte (voornaam)] moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in dit kader worden gegeven;
  • zal meewerken aan de persoonlijke begeleiding van [instelling 2] , of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zal inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, indien dit mogelijk en passend is;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de mededader [medeverdachte] , geboren op [2005] in [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
  • op geen enkele wijze - direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] , geboren op [2006] en [slachtoffer 2] , geboren op [2006] , behoudens in een mediation traject, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
-geeft aan de gecertificeerde instelling, te weten bij [instelling 1] , de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de contactverboden, en [verdachte (voornaam)] ten behoeve daarvan te begeleiden;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 16/126397-24, feit 1 primair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.000,00, geheel bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte (voornaam)] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt [verdachte (voornaam)] ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op nihil;
  • legt [verdachte (voornaam)] hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt
  • bepaalt dat [verdachte (voornaam)] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 3] (parketnummer 16/126397-24, feit 2)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] af voor zover die ziet op de materiële schade (€ 4.000,00) en de affectieschade (€ 10.000);
  • verklaart [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering (dat is de andere gevorderde immateriële schade voor een bedrag van € 16.000,00) en bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgelijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en [verdachte (voornaam)] , in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds – geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.M.H. van Ek en mr. M.S. Gerritsen, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte (voornaam)] is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16/126397-24
feit 1
primair
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of AirPods en/of een pasjeshouder, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen)
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (een) helm(en) en/of (een) bivakmuts(en) en/of (een) mondstuk(ken), althans gezichtsbedekking droeg(en), met een scooter op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] af te rijden en/of vervolgens direct naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te lopen en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen te tonen en/of op die [slachtoffer 1] te richten en/of op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en/of daarbij te roepen 'geef, geef nu' en/of 'nu! schiet op!' en/of 'schiet hem, schiet hem' en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] bij de nek te grijpen/pakken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op het hoofd/gezicht, althans het lichaam te slaan/stompen en/of
- met die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in gevecht te raken, waarbij die [slachtoffer 1] het vuurwapen kon afpakken en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen terug te pakken en/of met dat vuurwapen (op de grond) te schieten en/of met dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of dat vuurwapen te herladen en/of
- ( vervolgens) op die scooter te stappen en weg te rijden;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of AirPods en/of een pasjeshouder, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] /of een derde toebehoorde(n) door
(tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen)
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (een) helm(en) en/of (een) bivakmuts(en) en/of (een) mondstuk(ken), althans gezichtsbedekking droeg(en), met een scooter op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] af te rijden en/of vervolgens direct naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te lopen en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen te tonen en/of op die [slachtoffer 1] te richten en/of op het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en/of daarbij te roepen 'geef, geef nu' en/of 'nu! schiet op!' en/of 'schiet hem, schiet hem' en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] bij de nek te grijpen/pakken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op het hoofd/gezicht, althans het lichaam te slaan/stompen en/of
- met die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in gevecht te raken, waarbij die [slachtoffer 1] het vuurwapen kon afpakken en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen terug te pakken en/of met dat vuurwapen (op de grond) te schieten en/of met dat vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of dat vuurwapen te herladen en/of
- ( vervolgens) op die scooter te stappen en weg te rijden;
feit 2
hij op of omstreeks 21 maart 2024 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] vast te houden en/of vervolgens een vuurwapen te tonen en/of daarbij de woorden toe te voegen: 'ik schiet je dood', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
In de zaak met parketnummer 16/228060-25
hij op of omstreeks 17 juni 2025 te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,11 gram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 0,70 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of ongeveer 18,50 gram 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2024088038, doorgenummerd pagina 1 tot en met 593. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 20 maart 2024, pagina 101 tot en met 104.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 20 maart 2024, pagina’s 131 tot en met 135.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 3 april 2024, pagina 189 tot en met 210.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 22 maart 2024, pagina’s 569 en 570.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [C] van 5 april 2024, pagina’s 574 en 575.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 22 april 2024, pagina’s 577 en 578.
8.Een proces-verbaal van het verhoor van [verdachte (voornaam)] van 13 april 2024, p. 509-510.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025200458, doorgenummerd pagina 1 tot en met 45 en de NFI-rapportages van 30 september 2025, in het digitale dossier opgenomen onder het kopje ‘Aanvullend NFI-Rapport’, doorgenummerd pagina 1 tot en met 2, hierna aangehaald met de toevoeging (A). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 23 juni 2025l,
11.Een geschrift, te weten de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut van 24 juli 2025, pagina 18 tot en met 20 en van 30 september 2025, pagina’s 1 en 2 (A).