ECLI:NL:RBMNE:2025:5303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/3237
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Woutersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen educatieve maatregel rijgedrag

Op 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. V.A. van Biljouw, en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant. Eiser had beroep aangetekend tegen de beslissing van het CBR van 15 april 2025, waarin zijn bezwaar tegen een educatieve maatregel vanwege zijn rijgedrag niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. Na de zitting heeft de rechtbank direct uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser geen bezwaargronden had ingediend. Eiser had wel verzocht om het mutatierapport dat bij de mededeling van de politie aan het CBR over zijn rijgedrag zou moeten zitten, en dit rapport had hij ontvangen. Het CBR had eiser zelfs extra tijd gegeven om bezwaargronden in te dienen, maar hij had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende informatie had om inhoudelijk bezwaar te maken tegen het primaire besluit en dat zijn argument dat het onmogelijk was om gronden in te dienen, niet werd gevolgd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat eiser geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.A.J. Woutersen, in aanwezigheid van griffier P. Molenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3237
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.A. van Biljouw),
en

het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 april 2025 waarin het CBR het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser geen bezwaargronden heeft aangevoerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een educatieve maatregel die hij opgelegd heeft gekregen vanwege zijn rijgedrag (het primaire besluit).
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 1 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR. Eiser was niet aanwezig.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank direct uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2. Een bestuursorgaan kan een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren als de bezwaarmaker nalaat aan te geven waarom hij het niet eens is met het besluit, de ‘bezwaargronden’. [1] Eiser heeft geen bezwaargronden ingediend. Eiser heeft naar aanleiding van het primaire besluit verzocht om het mutatierapport dat bij de mededeling van de politie aan het CBR over eisers rijgedrag zou moeten zitten. Dat rapport heeft eiser ontvangen en het CBR heeft eiser nog twee weken gegeven om bezwaargronden in te dienen. Eiser heeft alsnog geen gronden ingediend. Dat het onmogelijk zou zijn geweest om gronden in te dienen op basis van het dossier dat er lag, volgt de rechtbank niet. Eiser had voldoende stukken om inhoudelijk bezwaar te maken tegen het primaire besluit.
3. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025 door mr. J.A.J. Woutersen, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:5, eerste lid, onder d, jo. artikel 6:6, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.