ECLI:NL:RBMNE:2025:5315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
16/042108-25; 96-203037-22 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een ongeval met zwaar lichamelijk letsel en rijden zonder rijbewijs

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2024 in Hilversum een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die zonder rijbewijs reed, veroorzaakte een aanrijding op de kruising van de Jacob van Campenlaan met de Hendrik Smitstraat, waarbij twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was, en dat hij roekeloos had gehandeld door de maximumsnelheid van 30 km/u fors te overschrijden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen. De rechtbank wees ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de noodzaak voor behandeling van zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Lelystad
Parketnummers: 16/042108-25; 96-203037-22 (vord. tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 15 oktober in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2000] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [plaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 1 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. Mahmoudi;
  • de advocaat van de verdachte: mr. F.N. Dijkers;
  • de benadeelde partij: [benadeelde] ;
  • de advocaat van de benadeelde partij: mr. T. Warnsick;
  • de gemachtigde van de benadeelde partij Stichting Waarborgfonds Motorverkeer: dhr. [A] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1 primair
op 29 maart 2024 in Hilversum als bestuurder van een motorvoertuig zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen;
feit 1 subsidiair
op 29 maart 2024 in Hilversum als bestuurder van een motorvoertuig zich opzettelijk zo heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was;
feit 1 meer subsidiair
op 29 maart 2024 in Hilversum als bestuurder van een motorvoertuig gevaar of hinder heeft veroorzaakt op de Jacob van Campenlaan, op de kruising met de Hendrik Smitstraat;
feit 2
op 29 maart 2024 in Hilversum de voornoemde plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel en/of schade was toegebracht;
feit 3
op 29 maart 2024 in Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden, zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven;
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 en 3 heeft gepleegd. Zij acht het handelen van de verdachte aan te merken als roekeloos, de zwaarste vorm van schuld.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert geen verweer ten aanzien van de feiten 2 en 3.
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van feit 1 primair.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen feit 1 primair, 2 en 3 [1] De rechtbank oordeelt dat de feiten 1 primair, 2 en 3 zijn bewezen.
De verdachte bekent dat hij de feiten 2 en 3, namelijk het verlaten van de plaats van het ongeval en het rijden zonder rijbewijs, heeft gepleegd, zoals deze hieronder bewezen zijn verklaard. Door de verdediging is ook niet om vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
- de
bekennende verklaringvan de verdachte ter zitting;
- een
proces-verbaal aanrijding misdrijfvan 29 maart 2024 [2] ;
- een
proces-verbaal van verhoor getuigevan 29 maart 2024 [3] ;
- een
proces-verbaal van verhoor getuigevan 29 maart 2024 [4] ;
Ten aanzien van feit 1 primair baseert de rechtbank dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de
bekennende verklaringvan de verdachte ter zitting:
Ik ben op 29 maart 2024 gaan rijden op een weg waar ik een ongeluk heb veroorzaakt. Ik zag dat een auto van rechts kwam.
Toen ik daar reed, reed ik tussen de 50 en 55 km/h.
Ik ben weggegaan uit paniek.
Misschien kwam het doordat ik geen rijbewijs heb.
- een
proces-verbaal van aangiftevan 30 maart 2024, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] [5] , zakelijk weergegeven:
Op 29 maart 2024 ging ik samen met mijn partner [slachtoffer 2] naar het Seinhorst in Hilversum. Ik reed in mijn eigen auto, een Renault Clio met het kenteken [kenteken] .
Ik reed linksaf de Hendrik Smitstraat in, in de richting van de Jacob van Campenlaan. Ik trok langzaam op met mijn auto omdat ik niemand aan zag komen.
Ik voelde dat mijn auto opzij werd gebeukt naar rechts. Ik voelde een pijn in mijn hoofd. Ik voelde pijn in mijn schouders. Ik ben achter mijn linkeroor gehecht. Ik begreep van de arts dat ik mijn linkerschouder op drie plekken gebroken heb.
- een
geschriftte weten een letselverklaring betreffende mevr. [slachtoffer 2] [6] :
Betreft: mevr. [slachtoffer 2]
Geboortedatum: [1943]
Bovengenoemde patiënte was opgenomen van 30-03-2024 tot en met 08-04-2024 op de afdeling Chirurgie.
Reden van opname
Multiple ribfracturen zonder pneu bdz
- een
geschriftte weten een letselverklaring betreffende dhr. [slachtoffer 1] [7] :
Betreft: dhr. [slachtoffer 1]
Geboortedatum: [1943]
Bovengenoemde patiënt was opgenomen van 30-03-2024 tot en met 08-04-2024 op de afdeling Chirurgie.
Reden van opname
HET. auto versus met:
1.
Floating shoulder links
2.
Fractuur corsa 1 t/m 7 links waarvan dislocatie costa 3
3.
Laceratie achterhoofd 4-5 cm
4.
Contusie bekken
- een
proces-verbaal aanrijding misdrijfvan 29 maart 2024, zakelijk weergegeven [8] :
Locatie ongeval
Op de kruising met Hendrik Smitstraat
Maximum snelheid: 30 km per uur
Gekomen ter hoogte van de kruising met de Hendrik Smitstraat, verleende de Hyundai geen voorrang aan de voor hem van rechts komende Renault Clio.
Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding.
Ik heb [verdachte] voornoemd als verdachte aangemerkt, omdat ik uit bovenstaande omstandigheden heb afgeleid dat ten aanzien van deze bestuurder van personenauto, merk Hyundai, kenteken [kenteken] sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan dan wel betrokkenheid bij het ongeval.
Bij controle bij het Rijbewijsregister bleek de bestuurder niet bevoegd te zijn een motorrijtuig te besturen. Bij deze controle bleek mij het volgende:
aan de bestuurder was nooit een rijbewijs afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en van wat op de zitting is besproken, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 29 maart 2024 omstreeks 16:30 uur heeft er in Hilversum een ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Jacob van Campenlaan met de Hendrik Smitstraat. Bij dit ongeval waren twee voertuigen betrokken: de personenauto waarvan de verdachte de bestuurder was en de personenauto waarin de [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden. De verdachte reed samen met zijn stiefbroer in een auto die hij zou overnemen van [benadeelde] . De verdachte reed op de Jacob van Campenlaan, de slachtoffers kwamen van rechts uit de Hendrik Smitstraat en hadden voorrang. Op de weg waar de verdachte reed gold een maximum snelheid van 30 km/u. De Verdachte reed ten tijde van het ongeval harder dan de toegestane 30 km/u. Hij reed tussen de 50 km/u en 55 km/u. De verdachte heeft gezien dat er een auto van rechts kwam, maar is doorgereden en heeft geen voorrang verleend. Vervolgens vond er een aanrijding plaatst tussen de auto van de verdachte en de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Na het ongeval is de verdachte weggerend van de plaats delict. De verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs.
Anders dan de officier van justitie gaat de rechtbank niet uit van een door de verdachte gereden snelheid van 81 km/u ten tijde van het ongeval, zoals is vastgesteld in de verkeersongevallenanalyse, maar door de verdediging betwist. De snelheid van 81 km/u is niet gemeten op de plaats van het ongeval, maar 150 meter daarvoor. Tussen de plaats waar de snelheid is gemeten en de plaats van het ongeval is een verkeersdrempel op de weg aangebracht. Of en in welke mate die drempel tot een aanpassing van de snelheid heeft geleid, valt niet uit de bewijsmiddelen op te maken, maar de rechtbank kan ook niet vaststellen dat die drempel in het geheel geen invloed op de gereden snelheid heeft gehad. De verdachte heeft verklaard dat hij tussen de 50 km/u en 55 km/u reed ten tijde van het ongeval. Gelet op vorenstaande gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte dat hij tussen de 50 km/u en55 km/u reed ten tijde van het ongeval
Mate van schuld
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet daarbij worden gekeken naar het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het juridische begrip ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid (minimaal) sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtig of onoplettend handelen. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen worden afgeleid.
De advocaat van de verdachte heeft bepleit dat de gemaakte voorrangsfout te wijten is aan een moment van onoplettendheid en de snelheidsovertreding relatief beperkt is. Daarnaast zou er geen sprake zijn van bijkomende omstandigheden, met uitzondering van het feit dat de verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte. De verdediging stelt zich op het standpunt dat deze verkeersfouten onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat de verdachte roekeloos dan wel met aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Om die reden heeft de verdediging verzocht de verdachte vrij te spreken van feit 1 primair.
De rechtbank is – gelet op voornoemde bewijsmiddelen – van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval tussen de 50 km/u en 55 km/u reed waar 30 km/u was toegestaan.
De rechtbank vindt – in tegenstelling tot de verdediging - dat er sprake is van een forse overschrijding van de maximaal toegestane snelheid. Dat is een overschrijding van meer dan 50%.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat sprake was van roekeloosheid. De rechtbank ziet dat anders. De conclusie van de officier van justitie dat sprake was van roekeloosheid is in de kern gebaseerd op het argument dat er meerdere verkeersovertredingen zijn gemaakt, de verdachte te hard reed, namelijk 81 km/u waar 30 km/u is toegestaan en dat er is voldaan aan de bestanddelen van artikel 5a WV.
Zoals hierboven reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval 81 km/u reed. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat verdachte harder reed dan de toegestane 30 km/u, namelijk tussen de 50 km/u en 55 km/u zoals uit de verklaring van de verdachte volgt. Verder ziet de rechtbank geen dubbel opzet in onderhavige situatie. Er zou sprake moeten zijn van opzet op het schenden van de verkeersregels en opzet om deze in ernstige mate te schenden. Dat laatste acht de rechtbank niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet enkel uit het feit dat de verdachte te hard reed en geen voorrang heeft verleend geconcludeerd worden dat hij opzet heeft gehad op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, ook niet in voorwaardelijke zin.
Gelet op alle feitelijke handelingen leidt dit tot de conclusie dat de verdachte de toegestane snelheid fors heeft overschreden, hij geen voorrang heeft verleend waar hij dat had moeten doen en niet in het bezit was van een rijbewijs. De rechtbank oordeelt dat er een causaal verband is tussen het ongeval en de schuld van de verdachte en kwalificeert het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, waardoor het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelden als algemene gezichtspunten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
[slachtoffer 1]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 1] , namelijk een oppervlakkige snee in schedel, een schouder die op 3 plekken gebroken is en meerdere gekneusde ribben, en de ziekenhuisopname van meerdere dage is de rechtbank van oordeel dat het letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.
[slachtoffer 2]
Gelet op de aard van het letsel bij [slachtoffer 2] , namelijk meerdere gekneusde ribben en gekneusd hart, en de duur van de ziekenhuisopname is de rechtbank van oordeel dat het letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1 primair
op 29 maart 2024 te Hilversum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Jacob van Campenlaan, op de kruising met de Hendrik Smitstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde,
- de maximum toegestane snelheid van 30 km/h fors te overschrijden,
- het van rechts komend verkeer geen voorrang te verlenen,
waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig, door welk verkeersongeval
- [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een oppervlakkige snee in schedel, een op 3 plekken gebroken schouder en meerdere gekneusde ribben heeft opgelopen
- [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en een gekneusd hart heeft opgelopen;
feit 2
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hilversum op de Jacob van Campenlaan, op de kruising met de Hendrik Smitstraat, op 29 maart 2024 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) letsel was toegebracht;
feit 3
op 29 maart 2024 te Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Jacob van Campenlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.Kwalificatie en strafbaarheid

5.1.
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;
feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2
Strafbaarheid feit en verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.Straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
ten aanzien van feit 1 en 2
- een gevangenisstraf van zes maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarden kort gezegd: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke zorg, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole;
- een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
ten aanzien van feit 3
- een hechtenis voor de duur van zes weken geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte spijt heeft van hetgeen is voorgevallen en verzoekt de rechtbank om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De advocaat verwijst naar het reclasseringsrapport waarin wordt voorgesteld een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. De verdachte is bereid zich hieraan te houden. De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank aan de verdachte een (stevige) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een forse taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte voor feit 1 primair en feit 2 een taakstraf op van 180 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. Daaraan gekoppeld worden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft voorgesteld.
Voor feit 3 legt de rechtbank aan de verdachte een hechtenis op van 6 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft een ernstig verkeersongeluk veroorzaakt door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Het feit dat de verdachte daarnaast nooit in bezit is geweest van een rijbewijs en direct na het ongeval is weggerend, dragen bij aan de grote gevoelens van onbegrip die zijn ontstaan bij de betrokken partijen. De verdachte heeft met dit (verkeers)gedrag onvoldoende rekening gehouden met zijn verantwoordelijkheid als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Door zo te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het belang van het menselijk leven, de lichamelijke gezondheid en integriteit van een ander en in meer algemene zin de verkeersveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 25 augustus 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor verkeersdelicten.
De rechtbank houdt ook rekening met de houding van de verdachte ter zitting. De verdachte heeft verklaard veel spijt te hebben van wat er is gebeurd en heeft openheid gegeven met betrekking tot zijn handelen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 september 2025. Uit dit rapport volgt dat er de afgelopen jaren bij de verdachte een patroon in geweldsdelicten lijkt te zijn ontstaan. Daarnaast is er sprake van schuldenproblematiek, verslavingsproblematiek, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en is er geen vaste vorm van dagbesteding. De verdachte loopt reeds in behandeling bij Humanitas Home Run en deze behandeling loopt door tijdens zijn huidige detentie (die geen verband houdt met dit ongeval). De reclassering acht het van belang dat de verdachte ook na zijn detentie doorgaat met de agressie-regulatie behandeling en dat hij meewerkt aan plaatsing in een instelling voor begeleid wonen als hij geen stabiele woonsituatie weet te vinden. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze in het reclasseringsadvies staan vermeld.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor meerderjarigen voor overtreding van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen is een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van zes maanden.
Nu de verdachte geen rijbewijs heeft lijkt het opleggen van een rijontzegging niet aangewezen.
Ten aanzien van de taakstraf ziet de rechtbank redenen om af te wijken van het oriëntatiepunt, gelet op de recidive, het niet opleggen van een rijontzegging en gelet op het gegeven dat de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen.
Gelet op dit alles vindt de rechtbank voor feit 1 primair en feit 2 een taakstraf van 180 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft vermeld, passend en geboden.
De straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank niet uitgaat van roekeloosheid, maar van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Voor het rijden zonder rijbewijs, feit 3, legt de rechtbank aan de verdachte een geheel voorwaardelijke hechtenis op voor de duur van 6 weken met een proeftijd van 3 jaar.

7.Vordering benadeelde partij

7.1.
Vordering van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 43.002,32. Dit bedrag bestaat voor € 41.326,32 uit materiële schade, omdat de auto waarmee de schade is veroorzaakt op naam stond van de benadeelde partij en het Waarborgfonds deze veroorzaakte schade bij de heer [benadeelde] wenst te verhalen. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 1.500,- in verband met de schade aan de auto en een bedrag van € 276,- voor de kosten van zijn advocaat. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht de post van € 1.500,- te wijzigen in € 250,- nu is gebleken dat de verkoopprijs van de auto geen € 1.500,- betrof maar € 250,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Stichting Waarborgfonds Motorverkeer
Stichting Waarborgfonds Motorverkeer heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 41.295,83. Dit bedrag bestaat voor € 35.045,83 uit materiële schade, omdat de stichting de zorgkosten van de slachtoffers heeft vergoed. Het bedrag bestaat voor € 6.250,- uit immateriële schade, te weten smartengeld voor beide slachtoffers naar aanleiding van het veroorzaakte ongeval, die door het Waarborgfonds is vergoed.
7.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van benadeelde partij [benadeelde] voert de officier van justitie aan dat de auto niet verzekerd was en meneer als kentekenhouder verplicht is om de auto te verzekeren. De heer [benadeelde] heeft de sleutel van de auto aan een ander overhandigd, en die daarmee in de gelegenheid gesteld om met de auto te gaan rijden. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Stichting Waarborgfonds Motorverkeer voert de officier van justitie aan dat het een ingewikkelde vordering is en het onduidelijk is waar de bedragen vandaan komen. Wel is duidelijk dat een aantal bedragen vast is komen te staan door middel van onderhandelingen, en dat dit dus geen schadebedragen zijn die een op een in een procedure als deze kunnen worden overgenomen.
7.3.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu een toewijzen daarvan zou leiden tot onevenredige belasting van het strafgeding.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toewijzen, tot een bedrag van € 250,-, bestaande uit materiële schade. Het gaat om geleden schade die rechtstreeks is ontstaan door het door verdachte veroorzaakte ongeval. Daardoor is schade ontstaan aan de auto van de benadeelde partij.
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 29 maart 2024 tot de dag van betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast tot een maximum van 5 dagen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering die ziet op het bedrag dat de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer van hem vordert. Het onderzoek naar die vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Zowel de hoogte van die vordering, die deels door middel van onderhandelingen is vastgesteld, als de vraag of en in welke mate de benadeelde partij [benadeelde] zelf schuld draagt aan de omstandigheid dat de verdachte in zijn onverzekerde auto reed, behoeven nader onderzoek. De verdachte heeft immers aangevoerd dat hij ervan uitging, en mocht gaan, dat de auto verzekerd was.
Proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op € 176,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Stichting Waarborgfonds Motorverkeer
De rechtbank zal de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk verklaren.
Er is geen sprake van rechtstreekse schade die door de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer is geleden ten gevolge van het ongeval.
Proceskosten
De rechtbank zal het Waarborgfonds als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte. Deze worden tot op heden begroot op nihil draagt.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De kantonrechter in de rechtbank Gelderland heeft aan de verdachte in de zaak met parketnummer 96/203037-22 op 27 november 2023 een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar.
8.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de rechtbank de vordering toewijst, zodat de voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte laat de beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging aan de rechtbank over.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de eerder opgelegde voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

9.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straffen zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
  • 9, 22c, 22d, 36f, 62 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 7, 107, 175, 176, 177 van de Wegenverkeerswet 1994
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2 en 3 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 5.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn
geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende algemene voorwaarde niet is nagekomen;
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Noorderweg 68 in Hilversum meldt. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door Humanitas Home Run of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van verdovende middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een
taakstraf van 180 uur;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voor feit 3 tot
een hechtenis voor de duur van 6 (zes) weken;
- bepaalt dat deze hechtenis in zijn
geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de algemene voorwaarde niet is nagekomen;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde] , feit 1
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 250,-, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 176,-;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij Stichting Waarborgfonds Motorverkeer, feit 1
- verklaart Stichting Waarborgfonds Motorverkeer niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
-
wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter in de rechtbank Gelderland bij vonnis van 27 november 2023 opgelegde voorwaardelijke
taakstraf van 50 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. G.H. Marcus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Steege, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 16/042108-25 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Hilversumals verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Jacob van Campenlaan, op de kruising met Hendrik Smitstraat,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde,
- met een snelheid van ongeveer 81 km/h te rijden op een weg waar een maximumsnelheid van 30 km/h geldt, of althans, de maximum toegestane snelheid van 30 km/h fors te overschrijden,
- het van rechts komend verkeer geen voorrang te verlenen, waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig, door welk verkeersongeval
- [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een oppervlakkige snee in schedel, een op 3 plekken gebroken schouder en meerdere gekneusde ribben of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
- [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en een gekneusd hart, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Hilversum als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Jacob van Campenlaan, op de kruising met Hendrik Smitstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde,
- met een snelheid van ongeveer 81 km/h te rijden op een weg waar een maximumsnelheid van 30 km/h geldt, of althans, de maximum toegestane snelheid van 30 km/h fors te overschrijden,
- het van rechts komend verkeer geen voorrang te verlenen, waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Hilversum als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Jacob van Campenlaan, op de kruising met Hendrik Smitstraat,
- zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde,
- met een snelheid van ongeveer 81 km/h te rijden op een weg waar een maximumsnelheid van 30 km/h geldt, of althans, de maximum toegestane snelheid van 30 km/h fors te overschrijden,
- het van rechts komend verkeer geen voorrang te verlenen, waardoor hij in botsing is gekomen met een ander voertuig,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt,
welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Hilversum op/aan Jacob van Campenlaan, op de kruising met Hendrik Smitstraat, op of omstreeks 29 maart 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was toegebracht
3.
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Jacob van Campenlaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

Voetnoten

2.Pagina 12 e.v.
3.Pagina 22 e.v.
4.Pagina 28 e.v.
5.Pagina 7 e.v.
6.Pagina 77 e.v.
7.Pagina 80 e.v.
8.Pagina 12 e.v.