3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de beschuldiging niet is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De feiten
Op basis van het dossier en het verhandelde op de zitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op de avond van 26 april 2024 nemen de verdachte en zijn toenmalige echtgenote [aangeefster] (hierna: aangeefster), zoals gebruikelijk vitamines en medicijnen in voor het slapen gaan. In de nacht die daarop volgt, worden de verdachte en aangeefster wakker en voelen zij zich niet lekker. Aangeefster is duizelig en suf. De verdachte moet overgeven. Aangeefster vindt op het nachtkastje een door de verdachte geschreven brief (de eerste brief, geschreven met rode pen). In deze brief, die begint met ‘Hey sweetie’, staat onder meer dat de verdachte zich waardeloos voelt, dat hij degene aan wie de brief is gericht vaak teleurstelt en dat hij zich verontschuldigt tegenover diegene. De brief sluit af met de woorden dat hij wil dat degene aan wie de brief is gericht van hem verlost is.
Op 27 april schrijft de verdachte op verzoek van aangeefster nog een brief (de tweede brief, geschreven met blauwe pen), die begint met een verontschuldiging naar aangeefster toe en eindigt met de verklaring dat de verdachte niet wilde dat aangeefster verdrietig zou achterblijven en dat hij een idee had om ervoor te zorgen dat zij beiden vredig konden gaan. Hij schrijft onder meer dat als hij ervoor kon zorgen dat aangeefster slaappillen zou slikken zonder het te weten, het voor haar geen zelfmoord zou zijn en zij naar de hemel kon gaan. Ook schrijft hij dat hij daarom pillen heeft vermalen, zodat zij de helft ’s avonds met haar medicijnen zou nemen en hij de andere helft kon nemen. De verdachte schrijft in deze tweede brief ook dat hij spijt heeft en dat het verkeerd was wat hij had gedaan.
Op 29 mei 2024 meldt aangeefster zich bij de politie met het vermoeden dat de verdachte heeft geprobeerd haar te vergiftigen met slaapmedicatie en op 17 juni 2024 doet zij aangifte.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat hij zelfmoord wilde plegen en zelf een overdosis slaapmedicatie heeft ingenomen. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster nooit iets zou aandoen en dat hij haar nooit kwaad heeft willen doen. De verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster een overdosis (slaap)medicatie heeft laten innemen.
Heeft aangeefster te veel medicijnen binnengekregen?
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de beschuldiging kan worden bewezen, van groot belang is of aangeefster daadwerkelijk een overmatige hoeveelheid (slaap)medicatie heeft binnengekregen.
Uit het dossier blijkt niet welke hoeveelheid medicatie aangeefster op 26 april 2024 heeft binnengekregen. Omdat aangeefster zich ruim een maand na die datum bij de politie heeft gemeld, was het niet meer mogelijk om onderzoek te doen naar de medicijnconcentraties in haar bloed. Verder kan de rechtbank uit de door aangeefster omschreven lichamelijke verschijnselen in die nacht (duizeligheid en sufheid) niet afleiden dat aangeefster een overdosis (slaap)medicatie binnen heeft gekregen, omdat die verschijnselen ook het gevolg kunnen zijn geweest van de (slaap)medicatie die aangeefster dagelijks innam. Dat aangeefster op geen enkel moment medische hulp heeft gezocht, past niet bij de situatie waarin zij een overdosis medicatie had ingenomen. Ook uit het onderzoek dat is verricht naar de medicatieconcentraties in haar hoofdhaar kan niet worden geconcludeerd dat aangeefster op 26 april 2025 een hogere dosis (slaap)medicatie binnen heeft gekregen dan voor haar gebruikelijk was.
Kan uit het dossier worden afgeleid dat verdachte aangeefster om het leven heeft willen brengen?
De rechtbank kan dus niet vaststellen of aangeefster te veel medicijnen heeft binnengekregen. De officier van justitie komt aan de hand van de verklaringen van aangeefster, de berichten die zij naar haar ouders heeft gestuurd en de tweede brief van de verdachte tot het bewijs dat de verdachte het primaire feit van de beschuldiging heeft begaan.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank merkt de eerste brief die de verdachte heeft geschreven aan als een afscheidsbrief, gericht aan aangeefster. De verdachte heeft verklaard dat deze brief aan aangeefster was gericht. Daarbij komt dat de aanhef van de brief ‘Hey sweetie’ is en dat aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar zo noemde. De inhoud van deze brief strookt niet met de veronderstelling van aangeefster dat de verdachte heeft geprobeerd om haar met een overdosis aan (slaap)medicatie om het leven te brengen. Een afscheidsbrief wordt immers geschreven aan iemand die achterblijft, niet aan iemand die zelf ook om het leven zal komen en de brief daarom nooit zal lezen. Deze eerste brief past daarom veel beter bij het scenario van de verdachte, inhoudend dat hij alleen zichzelf om het leven wilde brengen, dan bij het scenario van aangeefster, waarin de verdachte ook haar van het leven wilde beroven.
De inhoud van deze eerste brief rijmt niet met de tweede brief die de verdachte, op initiatief van aangeefster en overeenkomstig haar aanwijzingen, de volgende dag heeft geschreven. De tweede brief bevat weliswaar een voor de verdachte belastende verklaring, maar geeft de rechtbank, naast de onverenigbaarheid met de afscheidsbrief, om de hierna te noemen redenen niet de overtuiging dat de verdachte aangeefster daadwerkelijk heimelijk een overdosis (slaap)medicatie heeft toegediend.
De verdachte heeft verklaard dat hij deze tweede brief heeft geschreven vanuit een gevoel van wanhoop, onder invloed van de nawerking van de grote hoeveelheid slaapmedicatie en uit angst voor aangeefster en de situatie waarin hij zich bevond. De brief werd door aangeefster min of meer gedicteerd. Zij zei dan bijvoorbeeld dat hij meer moest opschrijven dan hij al had gedaan. Daarom heeft hij de brief in delen geschreven. Aangeefster was daarin erg dwingend. Aangeefster accepteerde niet dat de verdachte zelfmoord had willen plegen, omdat hij aan haar wilde ontsnappen, aangezien zij dat een egoïstische daad vond, die de verantwoordelijkheid bij haar zou leggen. De verdachte was zeer bang voor haar en wilde haar tevreden stellen. Zij was pas tevreden toen hij schreef dat hij uit liefde voor haar had besloten om een einde aan hun beider levens te maken.
De rechtbank vindt deze verklaring van de verdachte geloofwaardig, gelet op de rapporten van de psychiater en de psycholoog en de melding die de verdachte al in februari 2024 bij zijn huisarts heeft gedaan over zijn psychische toestand en zijn relatie. Hieruit blijkt namelijk dat bij de verdachte sprake is van een ernstige recidiverende depressieve stoornis, vermijdende en afhankelijke persoonlijkheidstrekken, een partner-relatieprobleem en kenmerken van psychische mishandeling door een levenspartner. Ook blijkt hieruit dat de verdachte overmatig bezig is met het pleasen van anderen. De rechtbank heeft de overtuiging dat wat de verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij in de tweede brief iets heeft opgeschreven wat hij niet heeft gedaan, verklaard kan worden vanuit zijn stoornis en zijn persoonlijkheid en de aard van de relatie die hij met aangeefster had. De manier waarop de verdachte op de zitting zijn verhaal heeft gedaan, heeft de rechtbank gesterkt in deze overtuiging. De rechtbank vindt de tweede brief daarom niet bruikbaar voor het bewijs.
Aangeefster heeft op 29 mei 2024 verklaard dat het drankje op 26 april 2024 raar smaakte. Verder heeft aangeefster op 27 april 2024 berichten naar haar ouders gestuurd met de strekking dat de verdachte heeft geprobeerd haar te vermoorden. Hieruit kan worden afgeleid dat aangeefster daar al op 27 april 2024 van overtuigd was. Deze overtuiging van aangeefster betekent echter nog niet dat de verdachte daadwerkelijk heeft gedaan waarvan hij wordt beschuldigd. Het dossier bevat geen concreet en geloofwaardig bewijs dat haar overtuiging ondersteunt. De kennelijke overtuiging van aangeefster en de in die overtuiging door aangeefster naar haar ouders gestuurde berichten zijn, in aanmerking genomen wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, onvoldoende om de beschuldiging wettig en overtuigend bewezen te achten.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het primaire en subsidiaire feit van de beschuldiging heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken. Aan de verdachte zal daarom ook geen contact- en locatieverbod worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.