ECLI:NL:RBMNE:2025:5325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
24/6878
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen door Dienst Toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor de jaren 2013 tot en met 2015. Eiseres had een verzoek ingediend voor compensatie, maar dit werd afgewezen met het primaire besluit van 1 november 2022. Het bestreden besluit van 24 september 2024 bevestigde deze afwijzing. Eiseres heeft beroep ingesteld en de rechtbank heeft de zaak op 7 oktober 2025 behandeld.

De rechtbank concludeert dat Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen gedupeerde is van de toeslagenaffaire. De afwijzing van de aanvraag is gebaseerd op de gegevens in de KOI-viewer, waaruit blijkt dat eiseres minder uren kinderopvang heeft afgenomen dan zij had opgegeven. Eiseres voerde aan dat de terugvorderingen het gevolg waren van onjuiste informatie van de kinderopvanginstelling, maar de rechtbank oordeelt dat Dienst Toeslagen niet had hoeven twijfelen aan de gegevens in de KOI-viewer.

Daarnaast heeft eiseres een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en kent eiseres een schadevergoeding van € 1.500,- toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst het verzoek om schadevergoeding toe, omdat de overschrijding aan Dienst Toeslagen is toe te rekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [plaats]

(gemachtigde: [gemachtigden] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor de jaren 2013 t/m 2015
2. Met het besluit van 1 november 2022 (primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen het verzoek om compensatie voor de jaren 2013 t/m 2015 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 september 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.

Feiten en omstandigheden

6. Eiseres heeft zich bij Dienst Toeslagen gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 t/m 2015.
7. Dienst Toeslagen heeft in het kader van de integrale beoordeling geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat eiseres een gedupeerde is van de toeslagenaffaire, omdat Dienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag neerwaarts heeft gecorrigeerd als gevolg van de door de kinderopvanginstelling en eiseres doorgegeven opvanggegevens.

Beoordeling door de rechtbank

8. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de afwijzing van de aanvraag om compensatie in het kader van de herstelregeling toeslagenaffaire. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Gelet op de inhoud van de gronden kan de rechtbank alleen oordelen over de jaren 2013 en 2014.
Het standpunt van eiseres
9. Eiseres voert aan dat de terugvorderingen over jaar 2013 en 2014 een gevolg zijn geweest van door de kinderopvanginstelling verstrekte informatie, terwijl zij aantoonbaar gebruik heeft gemaakt van meer uren kinderopvang. De kinderopvanginstelling heeft niet de uren geregistreerd die zij heeft afgenomen, omdat het volgens de kinderopvanginstelling niet mogelijk was om opvang in de avonduren op te geven bij de Belastingdienst. Hierdoor werd eiseres enkele jaren later geconfronteerd met terugvorderingen. Dienst Toeslagen had niet uit mogen gaan van de gegevens in de KOI-viewer. Het verhaal van eiseres komt niet overeen met de informatie in de KOI-viewer, terwijl haar verklaring wel aannemelijk is. Daarnaast wijkt het aantal uren opvang af van voorgaande jaren, waardoor Dienst Toeslagen niet van de gegevens in de KOI-viewer uit mocht gaan. Dat eiseres destijds bezwaar had kunnen maken en mogelijk op die manier de terugvorderingen ongedaan had kunnen maken, maakt naar haar mening juist dat sprake is van hardheid. Destijds was het maken van bezwaar namelijk kansloos, waardoor het onredelijk is om eiseres te verwijten dat ze geen bezwaar heeft gemaakt. Verder is eiseres van mening dat haar tien jaar na dato niet verweten kan worden dat zij geen bewijsstukken kan overleggen.
Mocht Dienst Toeslagen de aanvraag om compensatie afwijzen?
10. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres afwijzen, omdat Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van vooringenomen handelen en/of hardheid van het stelsel voor het toeslagjaar 2013 en 2014.
11. Om in aanmerking te komen voor compensatie op grond van artikel 2.1 van de Wht dient er sprake te zijn van schade als gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid van het stelsel. De hoogte van eiseres’ kinderopvangtoeslag is naar beneden bijgesteld naar aanleiding van informatie die is verstrekt door de kinderopvanginstelling. Uit de KOI-viewer volgde dat eiseres minder uren opvang heeft afgenomen dan zij had aangegeven in haar aanvraag.
12. De rechtbank is van oordeel dat Dienst Toeslagen mocht uitgaan van de gegevens in de KOI-viewer. Eiser heeft ter zitting gewezen op Handboek Integrale Beoordeling (het Handboek) dat wordt gebruikt door beoordelaars van de Uitvoeringsorganisatie Herstel
Toeslagen. De rechtbank overweegt allereerst dat in het Handboek (in paragraaf 3.1.1) is opgenomen dat het in beginsel niet vooringenomen is als de kinderopvangtoeslag zonder voorafgaande uitvraag is verlaagd naar aanleiding van de uren zoals opgenomen in de KOI-viewer. Dat kan anders zijn als de Dienst Toeslagen in redelijkheid had moeten twijfelen aan de gegevens in de KOI-viewer. De toets of de Dienst Toeslagen had moeten twijfelen aan de gegevens in de KOI-viewer, wordt gedaan met de informatie die op het moment van aanpassing op basis van gegevens in de KOI-viewer beschikbaar was. Een van de elementen die volgens het handboek meewegen bij de vraag of in redelijkheid getwijfeld had moeten worden aan de gegevens in de KOI-viewer, is de vaststelling dat er andere gegevens bij de Dienst Toeslagen bekend zijn die conflicteren met die in de KOI-viewer (zoals bewijsstukken, verklaringen van een KOI, etc.). Naar het oordeel van de rechtbank is de eigen aanvraag van eiseres niet aan te merken als in het handboek bedoelde conflicterende informatie, omdat eiseres in de aanvraag een opgave doet van de aangevraagde uren voor kinderopvang, en de KOI-viewer een overzicht bevat van de daadwerkelijk afgenomen uren. Verder geldt dat het gegeven dat eiseres minder uren afnam dan voorgaande jaren geen omstandigheid is waardoor Dienst Toeslagen had behoren te twijfelen aan de gegevens in de KOI-viewer. De wijziging in het aantal afgenomen uren kan namelijk het gevolg zijn van persoonlijke omstandigheden. Van vooringenomenheid is daarom geen sprake.
13. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit het Handboek (paragraaf 2.3.3) volgt dat het verhaal van de ouder inderdaad in de beoordeling van het verzoek om compensatie meegenomen moet worden, maar dat Dienst Toeslagen dat ook heeft gedaan. Wanneer het verhaal van de ouder niet aansluit bij de feiten, wordt gekeken naar de aannemelijkheid van het verhaal van de ouder en moet dat bij het besluit worden meegewogen. In dat geval maakt Dienst Toeslagen de afweging of aan de informatie in de systemen moet worden getwijfeld. Dienst Toeslagen heeft toegelicht dat het verhaal van de ouder niet aannemelijk wordt geacht, omdat eiseres destijds in bezwaar had kunnen gaan tegen de neerwaartse correcties van de kinderopvangtoeslag. De stelling van eiseres dat het in die periode de tendens was dat bezwaar maken geen zin had, doet niet af aan het feit dat zij in dit individuele geval aan de hand van facturen had kunnen aantonen dat zij meer uren opvang had afgenomen dan dat de kinderopvanginstelling had doorgegeven. Dat het toen de tendens was dat een bezwaarprocedure weinig kans van slagen had, levert niet de hardheid op die is bedoeld bij de hersteloperatie.
14. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij aantoonbaar gebruik heeft gemaakt van kinderopvang, overweegt de rechtbank dat eiseres geen bewijs heeft overgelegd dat haar stelling onderbouwt. Van het verzoek om een bestuurlijke lus toe te passen - zodat zij kan aantonen dat zij twee banen had en studeerde - maakt de rechtbank geen gebruik, omdat daarmee niet wordt aangetoond dat meer opvang is afgenomen dan uit de KOI-viewer blijkt.
Verzoek om schadevergoeding
15. Eiseres heeft een verzoek gedaan om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.
16. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
17. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door Dienst Toeslagen, te weten 3 november 2022. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn (afgerond naar boven) 35 maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling in bezwaar door Dienst Toeslagen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 3 november 2022 tot het bestreden besluit van 24 september 2024 naar boven afgerond 23 maanden geduurd. De duur van een half jaar die voor de behandeling van het bezwaar redelijk wordt geacht is daarmee met 17 maanden overschreden. Bij de rechtbank is geen sprake van een behandeling die langer dan anderhalf jaar duurt. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan eiseres toe te kennen bedrag € 1.500,-. Omdat de overschrijding geheel aan Dienst Toeslagen is toe te rekenen, zal de rechtbank Dienst Toeslagen veroordelen tot een schadevergoeding van € 1.500,-.
18. Het bezwaar is op 3 november 2022 door Dienst Toeslagen ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 24 september 2024. De rechtbank doet heden uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil na afronding met 20 maanden overschreden.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Dienst Toeslagen mocht de aanvraag om compensatie afwijzen.
20. Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
21. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er in zoverre voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres van €1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.