Op 1 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een woning in [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van €697.000,- voor het belastingjaar 2023, vastgesteld door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar had de waarde bepaald op basis van vergelijkingen met andere woningen in de omgeving. Eiser stelde dat de waarde te hoog was, onder andere vanwege gedateerde voorzieningen in de woning, zoals de keuken en badkamer, en een onder gemiddeld duurzaamheidsniveau. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.