ECLI:NL:RBMNE:2025:5360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
24/797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 618.000,- per 1 januari 2022, waarop eiser bezwaar had aangetekend. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser voerde aan dat de woning gedateerde voorzieningen had en slecht onderhouden schilderwerk, maar de rechtbank volgde de heffingsambtenaar in zijn argumentatie dat de waarde in overeenstemming was met vergelijkbare woningen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en de WOZ-waarde gehandhaafd bleef. Er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: D. van der Locht)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

1.1
In de beschikking van 28 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres 1] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op
€ 618.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
20 november 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
1.4
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Overwegingen

Feiten
2. De woning is een in 1906 gebouwde tussenwoning met een aanbouw van 14 m² en een dakopbouw van 34 m². De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 80 m2 en ligt op een perceel van 81 m².

Geschil

3. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022. Eiser bepleit in beroep een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 618.000,-.
Beoordelingskader
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2022) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overlegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 14 september 2021 voor € 660.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 21 september 2021 voor € 625.555,-;
- [adres 4] , verkocht op 27 mei 2021 voor € 576.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 5 november 2021 voor € 756.500,-.
Beoordeling van het geschil
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting daarop aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook tussenwoningen zijn, die in dezelfde wijk in [plaats] liggen (waarvan één in dezelfde straat) en niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning qua onder andere de staat van onderhoud en het voorzieningenniveau, door voor de woningwaarde een waarde ruim onder de m²-prijzen van de referentiewoningen te hanteren. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Beroepsgronden
Onvoldoende rekening gehouden met het voorzieningenniveau en de staat van onderhoud
9. Eiser voert aan dat de keuken en de badkamer gedateerd zijn. De keuken en de badkamer zijn meer dan 16 jaar oud. Een verouderde keuken en badkamer hebben zichtbare gebreken wat afdoet aan de esthetische waarde. Daarnaast voldoet ze niet meer aan de eisen van deze tijd ten aanzien van energie- of waterbesparing en duurzaamheid. De referentiewoningen hebben geen gedateerde keuken en badkamer. Daarnaast is er sprake van slecht onderhouden schilderwerk bij de woning. Slecht onderhouden schilderwerk zorgt voor een lagere WOZ-waarde omdat het wijst op verwaarlozing en mogelijk achterstallig onderhoud. Afgebladderd of verkleurd schilderwerk geeft een onverzorgde indruk en kan leiden tot schade aan de onderliggende oppervlakken. Doordat de heffingsambtenaar hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden is de waarde van de woning te hoog vastgesteld.
9.1
De heffingsambtenaar geeft aan dat het voorzieningenniveau is gekwalificeerd op factor 3, normaal en de staat van onderhoud op factor 3, niet op peil, op korte termijn geen verbeteringen noodzakelijk. Er is geen reden het voorzieningenniveau en de staat van onderhoud van de woning lager te kwalificeren. Afgezien daarvan is de waarde per m² van de woning veel lager dan die van de referentiewoningen. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. Eiser heeft ook geen objectieve verifieerbare gegevens zoals foto’s ingediend waaruit anders zou moeten blijken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het duurzaamheidsniveau
10. Eiser voert aan dat het duurzaamheidsniveau van de woning ‘onder gemiddeld’ is. De woning is matig tot slecht geïsoleerd en de energiekosten zijn hierdoor hoog. Hiermee is door de heffingsambtenaar onvoldoende rekening gehouden, waardoor de waarde te hoog is vastgesteld.
10.1
De heffingsambtenaar geeft aan dat de woning geen bekend energielabel heeft. Gelet hierop stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat in voldoende mate rekening is gehouden met het duurzaamheidsniveau. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. Daarnaast is de woning vergeleken met woningen uit dezelfde bouwperiode, waardoor het duurzaamheidsniveau in de prijs is verdisconteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Spouwmuur
11. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met het ontbreken van een spouwmuur bij de woning. Het ontbreken van een spouwmuur resulteert in een lagere WOZ-warde vanwege de mindere energie-efficiëntie en hogere stookkosten.
11.1
De rechtbank overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft de woning vergeleken met woningen uit dezelfde bouwperiode. Daardoor is deze omstandigheid in de prijs verdisconteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Referentiewoning [adres 6]
12. Eiser heeft ook gronden aangevoerd tegen de in de uitspraak op bezwaar gebruikte referentiewoning [adres 6] . Aangezien deze referentiewoning in beroep niet meer is gebruikt, zal de rechtbank de behandeling van de gronden die hierop zien buiten beschouwing laten.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Er is daarom geen aanleiding voor de vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).