In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. Eiseres, de eigenares van de woning, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 had vastgesteld op € 393.000,-. Eiseres vond deze waarde te hoog en heeft beroep ingesteld nadat haar bezwaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning in overeenstemming is met de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiseres voerde verschillende gronden aan, waaronder de staat van onderhoud van de woning, de verouderde keuken en badkamer, en de ligging nabij bedrijvigheid. De rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de relevante factoren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde gehandhaafd blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.