In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door D. van der Locht, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning had vastgesteld op € 406.000,- per 1 januari 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser voerde aan dat de keuken gedateerd was en dat de woning slecht geïsoleerd was, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met deze aspecten. Ook de ligging van de woning nabij een snelweg werd door eiser als bezwaar ingebracht, maar de rechtbank concludeerde dat de afstand tot de snelweg meer dan een kilometer was, waardoor er geen nadelige gevolgen voor de waarde waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. Er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.