ECLI:NL:RBMNE:2025:5388

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
24/2903
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar heffingsambtenaar gemeente Baarn

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 5 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Baarn behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat het bezwaarschrift binnen zes weken na bekendmaking van het besluit ingediend had moeten worden, maar dat dit niet is gebeurd. Eiser erkent dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend en heeft geen geldige redenen aangevoerd voor deze termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld en het beroep ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening van het bezwaar bij eiser ligt, en dat omstandigheden zoals ongeletterdheid en slechte communicatie geen verschoonbare redenen vormen voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de bestreden besluiten in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde, [gemachtigde] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Baarn, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.J. Tuuk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen de uitspraak
op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 april 2024. In deze uitspraak op bezwaar heeft
de heffingsambtenaar eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zijn bezwaar te laat
ingediend heeft.
2. Eiser is het daarnaast niet eens met de reactie van de heffingsambtenaar op de
ingebrekestelling die hij op 4 januari 2024 heeft ingediend. In deze reactie, in een tweede
brief van 5 april 2024, heeft de heffingsambtenaar overwogen dat de ingebrekestelling
prematuur is en daarom niet in behandeling zal worden genomen.
3. De zaak is behandeld op de zitting van 21 augustus 2025. Eiser, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [taxateur] (taxateur) hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Niet ontvankelijk bezwaarschrift
4. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit
bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In
artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. In dit geval is het besluit
bekendgemaakt op 28 januari 2023. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 13 maart 2023 door de heffingsambtenaar ontvangen moeten zijn. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift ontvangen op 1 november 2023. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de heffingsambtenaar het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er sprake van een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. In dat geval is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5. Eiser erkent dat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend. Hij heeft in bezwaar en
beroep gewezen op de verschillende wettelijke verplichtingen die de heffingsambtenaar
heeft bij het nemen van besluiten. Op de zitting heeft eiser nog toegevoegd dat de te late indiening (ook) te maken had met ongeletterdheid, onduidelijkheid en slechte communicatie. Het al dan niet schenden van deze verplichtingen, ongeletterdheid, onduidelijkheid en slechte communicatie vormen naar het oordeel van de rechtbank echter geen geldige reden om zelf een bezwaarschrift te laat in te dienen. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om tijdig bezwaar in te dienen of, indien hij er zelf niet toe in staat is, dat voor hem te laten doen. Uit de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd blijkt niet dat hij er niets aan heeft kunnen doen dat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
6. Verder overweegt de rechtbank dat de termijn voor het indienen van een
bezwaarschrift een fatale termijn is. Dit betekent dat de duur van die termijn niet kan
worden gewijzigd en dat het bezwaar zonder verschoonbare omstandigheden, zoals in dit geval, niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
7. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Premature ingebrekestelling
8. De tweede brief van de heffingsambtenaar van 5 april 2024 is een reactie op de
ingebrekestelling van 4 januari 2024. In deze brief heeft de heffingsambtenaar zich op het
standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur is. Daarmee heeft de
heffingsambtenaar zich in feite op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom heeft
verbeurd wegens het uitblijven van een beslissing op het door eiser gemaakte bezwaar. De
brief behelst in zoverre een publiekrechtelijke rechtshandeling en is derhalve een besluit. Op
grond van artikel 4: 19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen de uitspraak op
bezwaar mede betrekking op de afwijzende reactie op de ingebrekestelling. Eiser hoeft daar
dus niet eerst bezwaar tegen te maken.
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling niet prematuur
was en dat de heffingsambtenaar hem de volledige dwangsom bij niet tijdig beslissen is
verschuldigd.
10. De beslistermijn voor de heffingsambtenaar verliep op grond van artikel 236 van
de Gemeentewet in beginsel op 31 december 2024. De bezwaartermijn wordt op grond van
artikel 7:10, tweede lid, van de Awb echter opgeschort gerekend vanaf de dag na die
waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te
herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn
ongebruikt is verstreken.
11. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift gewezen op de brief van
14 december 2023. In deze brief wordt de gemachtigde van eiser gevraagd binnen twee weken een volmacht met handtekening op te sturen en toe te lichten waarom het bezwaar te laat was ingediend. De gemachtigde van eiser heeft op 17 december 2024 gereageerd op dit laatste verzoek, maar daarbij geen machtiging overgelegd. Hieruit volgt dat de in overweging 10 genoemde opschorting nog liep. Dit betekent dat de ingebrekestelling inderdaad prematuur was.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand
blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.