ECLI:NL:RBMNE:2025:54

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
11305066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling verloren kaart door Q-Park na vermeend 'treintje rijden' bij parkeergarage

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2025, staat de vordering van Q-Park Operations Netherlands B.V. centraal. Q-Park stelt dat de gedaagde op 28 oktober 2024 zonder geldig parkeerbewijs de parkeergarage heeft verlaten door met zijn auto dicht achter een voorganger onder de slagboom door te rijden, een handeling die in de volksmond bekend staat als 'treintje rijden'. Q-Park eist een schadevergoeding van € 496,95, bestaande uit het tarief voor een verloren kaart en aanvullende schadevergoeding, omdat de gedaagde volgens hen de parkeergarage onrechtmatig heeft verlaten.

De gedaagde ontkent echter dat hij 'treintje heeft gereden' en stelt dat zijn vrouw het parkeergeld bij de automaat heeft betaald. Hij beweert dat het stoplicht bij de slagboom op groen stond toen hij de parkeergarage verliet. De kantonrechter oordeelt dat Q-Park onvoldoende bewijs heeft geleverd om de claim te onderbouwen. De enige bewijsstukken die Q-Park heeft overgelegd zijn een zwart-witfoto van de auto van de gedaagde en een betalingsafschrift, maar deze zijn niet overtuigend genoeg om de stelling van 'treintje rijden' te bevestigen.

Bovendien heeft Q-Park geen camerabeelden kunnen overleggen die hun bewering ondersteunen, omdat deze niet tijdig in het geding zijn gebracht. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde op het groene licht mocht vertrouwen en dat er geen bewijs is dat hij de parkeergarage op onjuiste wijze heeft verlaten. Daarom worden de vorderingen van Q-Park afgewezen en wordt Q-Park veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 100,00.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11305066 \ UC EXPL 24-6189 WMB/61313
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd in Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Q-Park,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 september 2024 met producties;
- het proces-verbaal van de rolzitting van 18 september 2024, aan te merken als conclusie van antwoord, waarbij ook een betalingsafschrift is overgelegd.
1.2.
Op 6 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. J.S. Hermans, waarnemer voor mr. Spreksel, is op de zitting verschenen en heeft namens Q-Park het woord gevoerd. [gedaagde] is ook op de zitting verschenen.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Q-Park stelt dat [gedaagde] op 28 oktober 2024 zonder geldig parkeerbewijs haar parkeergarage heeft verlaten door met zijn auto dicht achter een voorganger onder de slagboom bij de uitgang door te rijden (‘treintje rijden’). Volgens Q-Park is [gedaagde] daarom een schadevergoeding en het tarief ‘verloren kaart’, zoals genoemd in haar algemene voorwaarden, aan haar verschuldigd. Q-Park wil dat [gedaagde] € 496,95 (vermeerderd met rente en kosten) betaalt en is daarvoor deze procedure gestart. [gedaagde] weigert dat te doen. Hij zegt dat hij zijn parkeerkaart heeft betaald en vervolgens de parkeergarage is uitgereden, terwijl het licht bij de slagboom op groen stond. De kantonrechter zal de vorderingen van Q-Park afwijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Q-Park heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] ‘treintje heeft gereden’
3.1.
Het staat in deze procedure vast dat tussen Q-Park en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen en dat Q-Park op 28 oktober 2024 in dat kader een parkeerplaats aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. Op die overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing.
3.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] de parkeergarage op de juiste wijze heeft verlaten. Volgens Q-Park heeft [gedaagde] de parkeergarage door middel van ‘treintje rijden’ verlaten, zonder de parkeerkosten te betalen. Q-Park beroept zich in dat verband op haar algemene voorwaarden, waarin onder andere is opgenomen dat het verlaten van de parkeergarage zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs of zonder voorafgaande betaling van het verschuldigde parkeergeld, zoals door middel van ‘treintje rijden’, verboden is. [1] Daarnaast is in de algemene voorwaarden opgenomen dat de klant bij overtreding van (een van) die verboden het voor de betreffende parkeergarage vastgestelde tarief ‘verloren kaart’ (in dit geval € 150,00) en een gefixeerd bedrag aan aanvullende schadevergoeding (€ 346,95) aan Q-Park moet betalen. [2] Volgens Q-Park is [gedaagde] daarom een bedrag van € 496,95 aan haar verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] ontkent dat hij de parkeergarage op onjuiste wijze is uitgereden. Hij zegt dat zijn vrouw (samen met wie hij op stap was) het parkeergeld voorafgaand aan het uitrijden heeft betaald bij de automaat. Ter onderbouwing heeft hij een betalingsafschrift overgelegd van een betaling van € 12,50 op 28 oktober 2024 met de omschrijving ‘Automobile Parking’. Bij het uitrijden is het licht bij de slagboom volgens hem bovendien opnieuw van rood naar groen gegaan, nadat zijn voorganger al onder de slagboom was doorgereden. [gedaagde] zegt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de slagboom met kentekenherkenning was uitgerust, waardoor hij volgens hem op het groene licht mocht vertrouwen.
3.4.
Aangezien Q-Park stelt dat [gedaagde] de parkeergarage op onjuist wijze heeft verlaten, is het aan haar om die stelling voldoende te onderbouwen. [3] Gelet op het verweer van [gedaagde] , heeft zij dat onvoldoende gedaan. Het enige wat Q-Park heeft overgelegd ter onderbouwing is een zwart-witfoto van de auto van [gedaagde] , die zich onder de slagboom bevindt. Op de foto is het stoplicht bij de slagboom niet in beeld te zien. Wel is te zien dat [gedaagde] zich met zijn auto vrij dicht achter zijn voorganger bevindt, maar het is onduidelijk of de voorganger bijvoorbeeld net geremd heeft en of dat de auto’s achter elkaar stilstaan op de uitrit of nog in beweging zijn. Kortom, uit de enkele foto blijkt niet dat [gedaagde] ‘treintje heeft gereden’.
Q-Park kan zich niet beroepen op de camerabeelden die niet in het geding zijn gebracht
3.5.
De stelling van Q-Park dat het ‘treintje rijden’ wel duidelijk blijkt uit de camerabeelden die zij kennelijk ook tot haar beschikking heeft, kan haar niet baten, omdat zij die beelden niet tijdig in het geding heeft gebracht. Pas tijdens de zitting heeft zij aangegeven over die beelden te beschikken en verzocht om die te bekijken. Daartegen heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt, waarna de kantonrechter heeft bepaald dat de beelden niet worden toegelaten in het geding. Q-Park kan zich dus niet op de beelden beroepen. Het is daarom niet vast komen te staan dat [gedaagde] ‘treintje heeft gereden’.
Als [gedaagde] te lang in de parkeergarage is verbleven nadat hij al had betaald, mocht hij op het groene licht vertrouwen
3.6.
Evenmin slaagt het betoog van Q-Park dat als [gedaagde] wel heeft betaald, [gedaagde] desondanks na die betaling te lang nog in de parkeergarage zou zijn verbleven, waardoor opnieuw een betalingsverplichting voor [gedaagde] is ontstaan. Q-Park heeft ter onderbouwing een betalingsbewijs laten zien dat zij al eerder van [gedaagde] had ontvangen. In tegenstelling tot het door [gedaagde] overgelegde betalingsafschrift, is op het betalingsbewijs dat Q-Park eerder van [gedaagde] kreeg het tijdstip van de betaling te zien. Q-Park stelt dat tussen dat moment van betaling en het moment van uitrijden meer dan vijftien minuten waren verlopen, waardoor [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden nog een aantal minuten had moeten bijbetalen voordat hij had mogen uitrijden. Ook die stelling veronderstelt echter dat [gedaagde] ‘treintje heeft gereden’ of anders dat de slagboom hem (ondanks de verlopen tijd) met een groen licht (alsnog) door heeft gelaten, zoals volgens [gedaagde] het geval is geweest. Hierboven is al overwogen dat niet vast is komen te staan dat er sprake was van ‘treintje rijden’. Dan geldt tussen partijen dat uitgegaan moet worden van de tweede situatie, namelijk dat het groene licht brandde, zoals [gedaagde] heeft gesteld. Naar oordeel van de kantonrechter mocht [gedaagde] op het groene licht vertrouwen. Daarom wordt niet aangenomen dat hij op een onjuiste wijze de parkeergarage heeft verlaten, zoals Q-Park heeft gesteld.
Conclusie: de vorderingen van Q-Park zullen worden afgewezen
3.7.
De conclusie is dat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] op onjuiste wijze de parkeergarage heeft verlaten. Hij is dus ook niet de door Q-Park gevorderde bedragen aan haar verschuldigd. De kantonrechter zal de vorderingen van Q-Park daarom afwijzen.
Q-Park moet [gedaagde] € 100,00 aan proceskosten betalen
3.8.
Q-Park is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] is twee keer op zitting verschenen om in persoon te procederen. Er worden daarom zogenoemde verletkosten begroot, omdat hij daardoor (mogelijk) inkomsten is misgelopen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 100,00.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen van Q-Park af;
4.2.
veroordeelt Q-Park in de proceskosten van € 100,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikelen 5.5 en 5.7 van de Algemene voorwaarden parkeren bij de overeenkomst.
2.Artikel 5.8 van de Algemene voorwaarden parkeren bij de overeenkomst.
3.Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.