ECLI:NL:RBMNE:2025:5416

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/2256
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Woutersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule in het kader van huurtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule in het kader van huurtoeslag ongegrond verklaard. Eiser, die een deel van zijn huurtoeslag moet terugbetalen, verzocht de minister van Financiën om een beleidsregel te maken die in zijn specifieke geval van de regels zou afwijken. De minister heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de afwijzing van het verzoek om een beleidsregel te maken geen beschikking is waartegen bezwaar openstaat. De rechtbank legt uit dat de hardheidsclausule in de Awir niet bedoeld is voor individuele gevallen en dat er geen rechtsingang is voor een verzoek om een beleidsregel. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond, wat betekent dat hij ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

de minister van financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Akka en mr. N. Mhandi).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule [1] . Eiser moet een deel van zijn huurtoeslag terugbetalen en is het daar niet mee eens. Eiser verzoekt daarom de minister om een beleidsregel te maken zodat in het geval van eiser van de regels kan worden afgeweken. De minister ziet geen reden om de hardheidclausule toe te passen. Daartegen is eiser in bezwaar gegaan en de minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De vraag die bij de rechtbank voorligt is of tegen de afwijzing om een beleidsregel te maken bezwaar openstaat.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het bezwaar door de minister terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dat betekent dat eiser geen bezwaar kan maken tegen de afwijzing om de hardheidsclausule toe te passen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Achtergrond en procesverloop

2. Eiser had last van ongedierte in zijn huurwoning als gevolg van problemen met de leidingen. Daarom heeft de kantonrechter bepaald dat de huurprijs van eiser wordt verlaagd vanwege verminderd woongenot totdat het gebrek is hersteld.
2.1.
Door de uitspraak van de kantonrechter hoefde eiser van juli tot en met november 2022 feitelijk minder huur te betalen. Bij de definitieve berekening van de huurtoeslag 2022 is de Dienst Toeslagen uitgegaan van de lagere huurprijs over die periode. Het gevolg daarvan is dat eiser bij zijn voorschot voor de huurtoeslag 2022 meer huurtoeslag heeft ontvangen dan waar hij gelet op de definitieve berekening recht op had. Daarom heeft de Dienst Toeslagen het teveel verkregen bedrag aan huurtoeslag teruggevorderd.
2.2.
Eiser is het daar niet mee eens en is tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van de huurtoeslag in bezwaar en beroep gegaan. Het beroep is door deze rechtbank ongegrond verklaard. [2] Dat betekent dat de Dienst Toeslagen bij de berekening van de huurtoeslag terecht van een lagere huurprijs mocht uitgaan en de teveel ontvangen huurtoeslag terecht heeft teruggevorderd.
2.3.
Tegelijk met het bezwaar tegen de definitieve vaststelling en terugvordering van de huurtoeslag, heeft eiser een verzoek gedaan om toepassing van de hardheidsclausule. Eiser wil namelijk dat in zijn specifieke geval van de regels wordt afgeweken. Dat verzoek is door de Dienst Toeslagen doorgestuurd naar de minister omdat de minister bevoegd is om te oordelen of er een beleidsregel moet worden gemaakt en dus of de hardheidsclausule moet worden toegepast.
2.4.
De minister heeft het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule, en dus het maken van een beleidsregel, afgewezen (het primaire besluit). Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt en de minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
3. Eiser vindt dat zijn bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser stelt namelijk dat hij met het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule een verzoek heeft gedaan een besluit te nemen. Omdat de minister met het primaire besluit dat verzoek specifiek voor eiser heeft beoordeeld, meent eiser dat er sprake is van een beschikking. [3] Tegen een beschikking staat bezwaar open. Eiser heeft daarnaast in bezwaar en beroep gewezen op schending van het evenredigheidsbeginsel. [4]
3.1.
De minister meent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Een verzoek om toepassing van de hardheidclausule op grond van artikel 47 Awir is namelijk een verzoek om een beleidsregel te maken in gevallen waarin de toepassing van de toeslagenwet- en regelgeving een zeer onredelijk gevolg heeft dat niet door de wetgever is voorzien en bedoeld. Deze bepaling geeft de minister dus slechts de bevoegdheid om in bepaalde gevallen wel of geen beleidsregel te maken. Tegen de toe- of afwijzing om een beleidsregel te maken staat volgens de minister geen bezwaar open. De minister meent verder dat een schending van het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde kan zijn nu geen bezwaar of beroep openstaat.
3.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat zowel de Awir als de Wet op de huurtoeslag geen hardheidsclausule kennen voor individuele gevallen. Verder staat niet ter discussie dat eiser een verzoek heeft gedaan voor toepassing van de hardheidsclausule op grond van artikel 47 Awir. Dat betekent dat eiser de minister verzoekt om voor zijn geval (en/of soortgelijke gevallen) een beleidsregel te maken. Er is dan ook sprake van een afwijzing om een beleidsregel te maken en niet van een beschikking. Onder een beschikking wordt namelijk verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Een beleidsregel, en dus ook de afwijzing tot het maken daarvan, is echter juist wel van algemene strekking. Eiser stelt dus ten onrechte dat er sprake is van een beschikking.
3.3.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een beleidsregel te maken, staat geen bezwaar of beroep open. [5] Bij de totstandkoming van de hardheidsclausule in de Awir is dit ook onderstreept en is duidelijk aangegeven dat de hardheidsclausule niet is bedoeld om een nieuwe rechtsingang te creëren. [6] Omdat er geen bezwaar mogelijk is tegen de afwijzing, is de minister in het bestreden besluit ook niet gehouden om de bezwaren van eiser te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. De bezwaren zijn namelijk niet-ontvankelijk.
3.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bezwaar door de minister terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.J. Woutersen, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 47 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juni 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:4874.
3.In de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
5.Dit is bepaald in artikel 8:3, eerste lid, onder a, jo. artikel 7:1 van de Awb.
6.Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 468, nr. 3.