Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de grootouders met hun advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- [A] namens de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad).
2.Waar de procedure over gaat
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
3.De beoordeling
family life’ uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) speelt hierbij ook een rol. In dit artikel is, kort gezegd, bepaald dat er een recht bestaat op de eerbiediging van een privé-, gezins- en familieleven (‘
family life’). Voor de vraag of er
family lifedat wordt beschermd door dit artikel bestaat tussen grootouders en kleinkinderen moet gekeken worden naar het bestaan van voldoende hechte persoonlijke banden (‘
sufficiently close family ties’). [1] Met die term wordt, zo wordt aangenomen, hetzelfde bedoeld als met het begrip ‘nauwe persoonlijke betrekking’ uit de Nederlandse wet.
family lifevan artikel 8 EVRM, voldoende beschermen. Net als de Nederlandse rechter toetst het EHRM aan de hand van de concrete omstandigheden in een zaak of er
sufficiently close family tiesoftewel nauwe persoonlijke betrekkingen zijn. Zaken als het inwonen van grootouders spelen ook daar een rol. [2] Een verschil tussen de rechtspraak van het EHRM en de Nederlandse rechtspraak is dat de lat bij de Nederlandse rechter over het algemeen hoger ligt. Het EHRM vindt, met andere woorden, sneller dat sprake is van
sufficiently close family tiesdan de Nederlandse rechter. Anders dan de grootouders hebben gevraagd, zal de rechtbank zich echter aansluiten bij de Nederlandse rechtspraak op dit vlak. Op die manier wordt naar het oordeel van de rechtbank namelijk zoveel mogelijk gezorgd dat grootouders die in Nederland een omgangsregeling verzoeken, in gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. Dat is belangrijk voor de rechtseenheid en daarmee de rechtszekerheid.