ECLI:NL:RBMNE:2025:5438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/596507
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsrecht grootouders en de vraag naar nauwe persoonlijke betrekking in het kader van omgangsregelingen

In deze zaak hebben de grootouders, ouders van de vader, een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen met hun kleinkind, [minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoekschrift op 11 juli 2025 ontvangen en de mondelinge behandeling vond plaats op 1 oktober 2025. Tijdens de zitting waren de grootouders, de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De rechtbank heeft besloten dat de grootouders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om zowel een provisionele voorziening als in de bodemprocedure. De rechtbank oordeelt dat de grootouders geen recht hebben op omgang in de zin van de wet, omdat er geen sprake is van een 'nauwe persoonlijke betrekking' tussen hen en [minderjarige]. De rechtbank legt uit dat een dergelijke relatie verder moet gaan dan de gebruikelijke band tussen grootouders en kleinkinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wekelijkse oppasdag en incidentele logeerpartijen niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank wijst erop dat de huidige wetgeving en rechtspraak niet anticiperen op toekomstige wetswijzigingen die mogelijk de positie van grootouders in omgangsregelingen kunnen veranderen. De beslissing is genomen door mr. J.M. Atema, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Almere
zaaknummer: C/16/596507 / FL RK 25-767
Omgang grootouders: provisionele voorziening en bodemprocedure
Beschikking van 15 oktober 2025
in de zaak van:
[grootmoeder],
en
[grootvader],
samen hierna te noemen: de grootouders,
beide wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. I.M.G. Maste,
tegen
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.W.A. Offermanns.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het verzoekschrift van de grootouders met bijlagen ontvangen op 11 juli 2025.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 1 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de grootouders met hun advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • [A] namens de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Tijdens de zitting heeft mr. Offermanns een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.4.
De rechtbank heeft de [minderjarige] , de minderjarige dochter van de vader en de moeder, niet gevraagd wat zij van de verzoeken vindt. De rechtbank vraagt dat alleen aan kinderen van acht jaar of ouder. Kinderen onder de acht jaar vindt de rechtbank daar nog te jong voor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De grootouders zijn de ouders van de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij hebben samen een kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over haar nemen.
2.4.
De grootouders verzoeken om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de volgende omgangsregeling vast te stellen tussen de grootouders en [minderjarige] :
In de provisionele voorziening:
- [minderjarige] is bij de grootouders iedere vrijdag van 08.30 uur tot 17.00 uur waarbij opa en/of oma [minderjarige] ophaalt bij de ouder waar zij volgens het ouderschapsplan verblijft. Deze ouder haalt [minderjarige] aan het eind van de dag op bij de grootouders.
In de bodemprocedure
- Tot [minderjarige] schoolgaand is:
[minderjarige] is bij de grootouders iedere vrijdag van 08.30 uur tot 17.00 uur waarbij opa en/of oma [minderjarige] ophaalt bij de ouder waar zij volgens het ouderschapsplan verblijft. Deze ouder haalt [minderjarige] aan het eind van de dag op bij de grootouders.
- Vanaf [minderjarige] schoolgaand is:
[minderjarige] is bij de grootouders iedere vrijdag uit school tot 17.00 uur. Opa/oma halen [minderjarige] uit school en de ouder waar zij gaat verblijven haalt haar op bij de grootouders. De regeling loopt door in de schoolvakanties, tenzij [minderjarige] volgens de regeling van het ouderschapsplan met (een van) de ouders op vakantie gaat. In de vakanties halen opa en/of oma [minderjarige] op bij de ouder waar zij verblijft om 08.30 uur.
- Dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.
2.5.
De moeder is het hier niet mee eens. Zij vraagt de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren of het verzoek om een provisionele voorziening af te wijzen. Daarnaast vindt zij dat de grootouders geen belang hebben bij een uitspraak in de bodemprocedure.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank verklaart de grootouders niet-ontvankelijk, zowel ten aanzien van de provisionele voorziening als de bodemprocedure. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Provisionele voorziening
3.2.
Partijen hebben geen belang bij een provisionele voorziening. Dat is namelijk een voorziening voor de duur van de bodemprocedure. De rechtbank neemt hier meteen een definitieve beslissing in de bodemprocedure, dus zo’n voorziening is niet nodig. Omdat de grootouders geen belang hebben bij de gevraagde provisionele voorziening, worden zij daarin niet-ontvankelijk verklaard.
Bodemprocedure
3.3.
In de bodemprocedure verklaart de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank geen recht op omgang in de zin van de wet. Daarom stelt de rechtbank geen omgangsregeling vast. Hierna legt de rechtbank deze beslissing uit. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de regels waaraan zij toetst.
3.4.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die ‘in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat’. Alleen deze personen kunnen de rechtbank vragen om een omgangsregeling vast te stellen. Andere personen kunnen dat niet. De vraag die de rechtbank daarom eerst moet beantwoorden, is of de grootouders ‘in een nauwe persoonlijke betrekking staan’ tot [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is.
3.5.
Volgens vaste Nederlandse rechtspraak is er een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ tussen een kleinkind en zijn of haar grootouder(s) als sprake is van een band die verder gaat dan de normale band tussen grootouders en kleinkinderen. Niet iedere grootouder kan, met andere woorden, om een omgangsregeling vragen. Alleen wanneer er bijkomende omstandigheden zijn waaruit blijkt dat er sprake is van méér dan de gebruikelijke contacten tussen de grootouders en het kleinkind zijn zij ontvankelijk in hun verzoek en ontstaat er een recht op omgang. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld inwoning, regelmatige verzorging en opvoeding, een intensieve oppasregeling of omgangscontacten na een uithuisplaatsing.
3.6.
Het begrip ‘
family life’ uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) speelt hierbij ook een rol. In dit artikel is, kort gezegd, bepaald dat er een recht bestaat op de eerbiediging van een privé-, gezins- en familieleven (‘
family life’). Voor de vraag of er
family lifedat wordt beschermd door dit artikel bestaat tussen grootouders en kleinkinderen moet gekeken worden naar het bestaan van voldoende hechte persoonlijke banden (‘
sufficiently close family ties’). [1] Met die term wordt, zo wordt aangenomen, hetzelfde bedoeld als met het begrip ‘nauwe persoonlijke betrekking’ uit de Nederlandse wet.
3.7.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) neemt beslissingen in zaken van burgers tegen lidstaten van de Raad van Europa. Lidstaten moeten de rechten van de burgers, zoals het recht op
family lifevan artikel 8 EVRM, voldoende beschermen. Net als de Nederlandse rechter toetst het EHRM aan de hand van de concrete omstandigheden in een zaak of er
sufficiently close family tiesoftewel nauwe persoonlijke betrekkingen zijn. Zaken als het inwonen van grootouders spelen ook daar een rol. [2] Een verschil tussen de rechtspraak van het EHRM en de Nederlandse rechtspraak is dat de lat bij de Nederlandse rechter over het algemeen hoger ligt. Het EHRM vindt, met andere woorden, sneller dat sprake is van
sufficiently close family tiesdan de Nederlandse rechter. Anders dan de grootouders hebben gevraagd, zal de rechtbank zich echter aansluiten bij de Nederlandse rechtspraak op dit vlak. Op die manier wordt naar het oordeel van de rechtbank namelijk zoveel mogelijk gezorgd dat grootouders die in Nederland een omgangsregeling verzoeken, in gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk worden behandeld. Dat is belangrijk voor de rechtseenheid en daarmee de rechtszekerheid.
3.8.
De rechtbank zal ook niet, zoals de grootouders hebben gevraagd, vooruitlopen op het wetsvoorstel ‘Wet drempelverlaging omgang grootouders’. Als dit wetsvoorstel wet wordt, gaat er voor grootouders een bewijsvermoeden gelden: er wordt dan vanuit gegaan dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking met hun kleinkinderen, tenzij er iets anders wordt aangetoond. Het wetsvoorstel ligt op dit moment ter behandeling voor bij de Eerste Kamer en het is nog onduidelijk of het wetsvoorstel in de huidige vorm aangenomen zal worden, en als dat het zo is, wanneer het in werking zal treden. Het wetsvoorstel houdt een trendbreuk in met de wetgeving die nu geldt en met de vaste rechtspraak. Er is geen sprake van een leemte in de huidige wet die wordt opgevuld met het wetsvoorstel: het gaat om een verandering van de regels, niet om invoering van een regel die nu ontbreekt. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank het niet gepast om op toekomstige wetgeving vooruit te lopen. [3] Het maken van regels is immers niet aan de rechter maar aan de Eerste en Tweede Kamer.
3.9.
Dit alles in aanmerking nemende heeft de rechtbank bezien of in dit geval is gebleken dat de grootouders een band met [minderjarige] hebben die verder gaat dan de normale band tussen grootouders en hun kleinkinderen, en of er dus sprake is van een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ in de zin van de huidige Nederlandse wet en de vaste Nederlandse rechtspraak. De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is en weegt daarbij het volgende mee:
 De grootouders hebben weliswaar ongeveer drie jaar lang een vaste wekelijkse oppasdag gehad, maar dit past bij het normale contact tussen grootouders en hun kleinkind. [minderjarige] was vanaf medio 2022, nadat de ouders uit elkaar waren gegaan, op vrijdag bij haar grootouders. De grootouders hebben dit verteld, en de moeder heeft gezegd dat zij dit niet wist, maar dat [minderjarige] wel eens zei dat zij bij opa en oma was geweest. De vader werkte bovendien op vrijdagen en dat wist de moeder. [minderjarige] werd tussen 8.00 en 9.00 uur door de vader bij de grootouders gebracht en tussen 17.00 en 18.00 uur opgehaald. Dergelijke opvang tijdens werktijden, gedurende één dag per week, is voor veel grootouders gebruikelijk en gaat daarmee niet verder dan een normale band;
 [minderjarige] heeft daarnaast af en toe bij haar grootouders gelogeerd, maar ook dit valt onder het normale contact tussen grootouders en kleinkinderen. Het is niet gesteld dat de duur of frequentie van de logeerpartijen zodanig waren dat dit meer was dan zulk normaal contact.
Ten overvloede
3.10.
De drempel voor de ontvankelijkheid wordt niet gehaald en daarom stelt de rechtbank geen omgangsregeling vast. Dat er geen sprake is van een ‘nauwe persoonlijke betrekking’ in de zin van de wet betekent vanzelfsprekend niet dat er geen sprake is van een hechte en liefdevolle band tussen [minderjarige] en haar grootouders. Integendeel: de grootouders hebben tijdens de zitting verteld hoe dol zij op [minderjarige] zijn en hoezeer zij haar missen, nu het contact tussen [minderjarige] en de vader er tijdelijk niet meer is en daarmee ook het contact met hen is gestopt. De rechtbank heeft oog voor dit verdriet en wil benadrukken dat deze uitspraak niets afdoet aan die hechte band en het grote gemis.
3.11.
De rechtbank wil de grootouders en ook de ouders daarnaast meegeven dat, zoals de Raad tijdens de zitting heeft geadviseerd, de focus nu moet liggen op het herstellen van het contact tussen [minderjarige] en haar vader. Daaraan wordt op dit moment gewerkt. De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij ervan uitgaat dat de normale zorgregeling tussen [minderjarige] en haar vader op korte termijn weer zal gaan lopen en dat, zodra dat zo is, [minderjarige] ook weer op vrijdagen naar haar grootouders toe kan gaan. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de grootouders het in het belang van [minderjarige] kunnen opbrengen dit contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader af te wachten.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek om een provisionele voorziening;
4.2.
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek in de bodemprocedure.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. J.M. Atema, (kinder)rechter, in samenwerking met J. Mather, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Kruškić tegen Kroatië, arrest van 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013, par. 108.
2.K. en T. tegen Finland, arrest van 12 juli 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD002570294, par. 150.
3.De rechtbank sluit zich hiermee aan bij het Hof Amsterdam, 2 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2963.