ECLI:NL:RBMNE:2025:5464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/598053 / KL ZA 25-201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot stopzetting handelsnaaminbreuk door BIGBAGSTORE.NL tegen BIGBAGSTORE.EU

In deze zaak heeft eiser, een bedrijf dat actief is onder de handelsnaam BIGBAGSTORE.NL, gedaagde, RUGO BAGS GMBH, aangeklaagd wegens vermeende inbreuk op haar handelsnaam. Eiser stelt dat gedaagde, die onder de handelsnaam BIGBAGSTORE.EU opereert en ook actief is in Nederland, inbreuk maakt op de Handelsnaamwet. De rechtbank heeft op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser heeft verzocht om een stopzetting van de handelsnaaminbreuk, maar de rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen. Eiser had pas na een lange periode van inactiviteit, waarin zij geen juridische stappen had ondernomen, de zaak aanhangig gemaakt. De rechtbank concludeerde dat eiser de uitkomst van een bodemprocedure had kunnen afwachten, waardoor het spoedeisend belang ontbrak. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Rugo, die in totaal € 14.267,82 bedroegen, inclusief advocaat- en tolkkosten. De uitspraak benadrukt het belang van spoedeisend belang in kort geding procedures en de noodzaak voor partijen om tijdig actie te ondernemen bij vermeende inbreuken op intellectuele eigendomsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/598053 / KL ZA 25-201
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2025
in de zaak van
[eisende partij] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. K. Meijer,
tegen
RUGO BAGS GMBH,
te Ebernhanh (Duitsland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rugo,
advocaat: mr. W.L. Timmers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 13,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eisende partij] en Rugo zijn allebei bedrijven die FIBC’s (ook wel: Big Bags), pallets, (afval)zakken en accessoires verkopen. [eisende partij] doet dit in Nederland onder de handelsnaam BIGBAGSTORE.NL. Rugo is gevestigd in Duitsland en gebruikt de handelsnaam BIGBAGSTORE.EU. Rugo is ook actief in Nederland. [eisende partij] vindt daarom dat Rugo inbreuk maakt op haar handelsnaam op grond van artikel 5 Handelsnaamwet (hierna: Hnw). [eisende partij] verzoekt de rechtbank te oordelen dat deze handelsnaaminbreuk moet stoppen. De vorderingen van [eisende partij] worden afgewezen omdat [eisende partij] onvoldoende spoedeisend belang heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3. De rechtbank Midden-Nederland is bevoegd
3.1.
Omdat Rugo in Duitsland is gevestigd, is er sprake van een zaak met een internationaal karakter. Volgens de hoofdregel in artikel 4 Brussel I-bis worden (rechts)personen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In beginsel is dus de Duitse rechter bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. Artikel 5 lid 1 Brussel I-bis bepaalt dat hiervan slechts kan worden afgeweken op grond van de in afdeling 2 tot en met 7 Brussel I-bis gegeven regels.
3.2.
Op grond van artikel 7 lid 2 Brussel I-bis kan de Nederlandse rechter toch kennis nemen van dit geschil. In deze zaak gaat het om een eventuele handelsnaaminbreuk, wat gezien wordt als een onrechtmatige daad. In dat geval is ook de rechter bevoegd van de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet. In deze zaak is dat Nederland. De website van Rugo is toegankelijk in Nederland en kan ook worden weergegeven in de Nederlandse taal. De eventuele handelsnaaminbreuk doet zich daarom voor in Nederland. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is ook niet in geschil tussen partijen.

4.Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

Geen spoedeisend belang
4.1.
Om met succes een vordering in kort geding te kunnen instellen, moet [eisende partij] een spoedeisend belang hebben bij haar vorderingen. Het begrip spoedeisend belang wordt op twee manieren ingevuld:
als eis om toegang te krijgen tot de voorzieningenrechter (ontvankelijkheid), en
als eis voor toewijzing van de vordering.
4.2.
Aan de eerste eis is voldaan vanwege de aard van de zaak. [eisende partij] zegt dat Rugo inbreuk maakt op haar handelsnaam en zij wil dat dit stopt. Normaal gesproken is er een spoedeisend belang om een inbreuk op een handelsnaam te laten stoppen. Dat is hier niet anders.
4.3.
Het gaat voor [eisende partij] mis bij de tweede eis. [eisende partij] moet namelijk ook een voldoende spoedeisend belang hebben bij haar vorderingen. Dit spoedeisend belang moet zodanig zijn dat zij de uitkomst van een bodemzaak niet kan afwachten. [eisende partij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit zo is.
4.4.
In de dagvaarding heeft [eisende partij] gezegd dat zij op 29 april 2022 heeft ontdekt dat Rugo dezelfde handelsnaam voert en in Nederland actief is. Vanaf dat moment kreeg [eisende partij] berichten van klanten die de ondernemingen van partijen met elkaar verwarren. Op 21 juni 2023 heeft [eisende partij] een sommatiebrief gestuurd naar Rugo met het verzoek het gebruik van de handelsnaam te staken. Daarop is negatief gereageerd. Vervolgens heeft [eisende partij] de kwestie lange tijd laten rusten. Pas op 18 december 2024 is opnieuw een sommatiebrief verzonden, gevolgd door verdere correspondentie in januari en mei 2025.
4.5.
Uit deze gang van zaken volgt dat [eisende partij] ruim 3,5 jaar heeft gewacht met het nemen van gerechtelijke stappen, terwijl de gestelde verwarring al in 2022 ontdekt werd. [eisende partij] geeft twee redenen voor dit tijdsverloop. Ten eerste geeft [eisende partij] aan dat het zo lang heeft geduurd doordat er schikkingsonderhandelingen liepen. Rugo betwist dat en uit de overgelegde stukken blijkt niet van dergelijke onderhandelingen. Daarnaast heeft [eisende partij] uitgelegd dat het aantal gevallen van verwarring na de sommatie in 2023 afnam en in 2024 weer toenam, waardoor er nu spoedeisend belang zou bestaan. Dit argument slaagt ook niet. Rugo heeft terecht gewezen op het door [eisende partij] overgelegde klachtenoverzicht uit productie 5 waaruit blijkt dat in 2024 uitsluitend klachten van buitenlandse partijen zijn ontvangen. In 2025 zijn er slechts twee klachten van verwarring geweest. Een toename van verwarring in Nederland (in 2024 en/of 2025) is daarmee niet aannemelijk geworden.
4.6.
Gelet op het lange tijdsverloop en het ontbreken van concrete aanwijzingen voor een recente verslechtering van de situatie, had [eisende partij] de uitkomst van een bodemzaak kunnen afwachten en ontbreekt het spoedeisend belang bij dit kort geding.
De proceskosten
4.7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Rugo vordert een proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rechtsvordering (hierna: Rv). De advocaatkosten waarvan Rugo vergoeding vordert, bedragen volgens de specificatie € 12.557 exclusief BTW en griffierecht. Ook vordert Rugo € 818,82 aan tolkkosten.
4.8.
Omdat het in deze zaak gaat om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten is artikel 1019h Rv van toepassing. Deze zaak wordt beschouwd als een ‘normaal kort geding’. De voorzieningenrechter zal bij de bepaling van de redelijke en evenredige proceskosten aansluiting zoeken bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017), waarin voor ‘normale’ kort gedingen een maximumbedrag is genoemd van €15.000,00. De door Rugo gevorderde advocaatkosten zijn lager dan dit tarief en zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 12.557. De tolkkosten van € 818,82 worden ook toegewezen. Deze kosten vindt de voorzieningenrechter redelijk en evenredig voor de behandeling van deze zaak. [eisende partij] heeft hier ook geen bezwaar tegen gemaakt.
4.9.
De proceskosten van Rugo worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
- tolkkosten

12.557,00
818,82
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
14.267,82
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 14.267,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisende partij] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Schuman en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.
LLO 5719