ECLI:NL:RBMNE:2025:5478

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
C/16/569352 / FA RK 24-189 en C/16/579121 / FA RK 24-1396
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatieverplichtingen tussen partijen van verschillende nationaliteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. De partijen zijn in 1992 in Marokko getrouwd en hebben samen drie kinderen. De vrouw verzoekt om het huurrecht van de echtelijke woning en een hogere partneralimentatie, terwijl de man het huurrecht voor zichzelf wil claimen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw met ingang van de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster van de woning zal zijn. De man is verplicht om een bedrag van € 98,- bruto per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De rechtbank heeft ook de voorlopige voorzieningen die eerder zijn getroffen bevestigd, waaronder het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw en de alimentatieverplichting van de man. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om het echtscheidingsconvenant aan de beschikking te hechten afgewezen, omdat er geen echtscheidingsconvenant is overgelegd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de man volledig draagplichtig is voor de schulden aan de Belastingdienst die voortvloeien uit de omzetbelasting, terwijl beide partijen voor de inkomstenbelasting gezamenlijk draagplichtig zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen met betrekking tot de inboedel afgewezen, omdat deze onvoldoende concreet waren. De rechtbank heeft de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding, het huurrecht en de partneralimentatie, die niet uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/569352 / FA RK 24-189 en C/16/579121 / FA RK 24-1396
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 15 oktober 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.C. de Jong,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.M. van Essen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 10 januari 2024;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 5 juni 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen) op de zelfstandige verzoeken van de man, binnengekomen op 30 juli 2024;
  • het bericht van de vrouw van 8 augustus 2025 met als bijlage de huwelijksakte;
  • de berichten van de man en de vrouw van 28 augustus 2024 over de huwelijksakte;
  • de brief van de vrouw van 29 augustus 2025 (met bijlagen);
  • het bericht van de man van 2 september 2025 met daarin gewijzigde verzoeken;
  • de brief van de man 5 september 2025 (met bijlagen);
  • de brief van de vrouw 5 september 2025 (met bijlagen).
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 17 september 2025. Daarbij waren aanwezig: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1992 met elkaar getrouwd in [plaats] (Marokko).
2.2.
De man en de vrouw hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2023 de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
  • de vrouw is met ingang van 1 januari 2025 gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning;
  • de man betaalt met ingang van 1 januari 2025 een bedrag van € 500,- bruto per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
2.4.
De vrouw verzoekt:
  • dat het huurrecht aan haar wordt toegekend;
  • dat de man een bedrag van € 1.387,- per maand aan haar moet betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
  • het nog over te leggen echtscheidingsconvenant aan de beschikking te hechten.
2.5.
De man verzoekt dat het huurrecht aan hem wordt toegekend.
2.6.
Daarnaast hebben partijen over en weer verzoeken gedaan over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:
  • het huurrecht aan de vrouw toekennen;
  • bepalen dat de man een bedrag van € 98,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten voor haar levensonderhoud;
  • de inboedel verdelen;
  • een draagplicht voor de schulden bepalen.
De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De echtscheiding
3.2.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe om te oordelen over de echtscheiding, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. [1] De Nederlandse rechter past het Nederlands recht toe. [2]
3.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [3] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Het echtscheidingsconvenant
3.4.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om het nog over te leggen echtscheidingsconvenant aan de beschikking te hechten afwijzen, omdat partijen geen echtscheidingsconvenant hebben laten zien.
Het huurrecht van de woning
3.5.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, omdat zij rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding en de huurwoning van partijen in Nederland is gelegen. [4] Op het verzoek wordt het Nederlands recht toegepast. [5]
3.6.
De rechtbank bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurster zal zijn van de woning. Partijen hebben allebei om het huurrecht van de woning verzocht. De rechtbank vindt dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man, omdat zij op dit moment nog in de woning verblijft en twee van de drie kinderen van partijen ook nog bij haar in de woning verblijven. Als de rechtbank nu zou bepalen dat man het huurrecht krijgt, betekent dat dat er drie mensen op straat komen te staan. Daar komt bij dat de man meer inkomen heeft dan de vrouw en daarom meer mogelijkheden heeft om een alternatieve woonruimte te huren. Bovendien heeft de man al een vervangende woonruimte gevonden in [plaats] . De vrouw zal in haar eentje niet in staat zijn om een nieuwe woonruimte te vinden. Ze heeft nauwelijks inkomen en is gedeeltelijk ziek. Hierdoor is zij nagenoeg geheel afhankelijk van haar meerderjarige kinderen die haar financieel ondersteunen.
De partneralimentatie
3.7.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 98,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat zij een deel van het verzochte afwijst.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.8.
De rechtbank is ook bevoegd om te beslissen op de verzoeken over de partneralimentatie. [6] Op de verzoeken is het Nederlands recht van toepassing, omdat de onderhoudsgerechtigde (de vrouw) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. [7]
De ingangsdatum
3.9.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de partneralimentatie gaat gelden.
3.10.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, omdat uit de wet volgt dat de partneralimentatie niet eerder kan ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is.
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.11.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.12.
De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op € 2.141,- netto per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.13.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar samen van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen hun kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen is.
3.14.
De rechtbank moet eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Hierbij zal de rechtbank uitgaan van de inkomens van partijen in 2023, omdat partijen in dat jaar uit elkaar gegaan zijn.
3.15.
Voor het inkomen van de man in 2023 gaat de rechtbank uit van de jaarstukken van 2023, waaruit een winst uit onderneming blijkt van € 27.530,- bruto per jaar. Uit de jaarstukken van de man blijkt dat zijn winst fluctueert in de jaren 2020 tot 2023. De rechtbank vindt het, anders dan de man, niet redelijk om van een gemiddelde winst uit onderneming uit te gaan. De winst over sommige jaren zijn door corona namelijk extreem laag uitgevallen. Deze jaren zijn daarom niet representatief voor het bepalen van de behoefte. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals de vrouw stelt, uit te gaan van een winst uit onderneming van € 60.000,- bruto per jaar. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de feitelijke inkomsten hoger zijn dan uit de jaarstukken van de man blijkt. De rechtbank vindt het dan ook redelijk om aan de zijde van de man uit te gaan van de winst uit onderneming van 2023, het jaar dat partijen uit elkaar gingen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling waar de man recht op had. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man bedroeg dan in 2023 € 2.207,- per maand. [8]
3.16.
Voor het inkomen van de vrouw in 2023 gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2022, waarop een inkomen van € 11.438,- bruto per jaar is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedroeg dan in 2023 € 948,- per maand. [9]
3.17.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen bedroeg dan € 3.155,- per maand in 2023. Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm 60% nodig. Dat was € 1.893,- netto per maand in 2023. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2025 € 2.141,- netto per maand. [10]
De behoeftigheid
3.18.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het hiervoor vermelde bedrag (€ 2.141,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank het verzoek van de man om partneralimentatie toewijzen.
3.19.
Uit de salarisspecificaties over de periode van april tot en met juni 2025 blijkt dat de vrouw een inkomen heeft van gemiddeld € 840,- bruto per maand. Daarnaast heeft de vrouw recht op vakantietoeslag en draagt zij een pensioenpremie af. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedraagt dan € 930,- per maand. [11]
Uit de loonstroken van de vrouw blijkt dat zij gedeeltelijk ziek is. Anders dan de man stelt vindt de rechtbank dat in dat geval niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij meer moet kunnen verdienen dan haar huidige inkomen. De man heeft onvoldoende gesteld waarom dit wel van de vrouw verwacht mag worden in deze situatie.
3.20.
Bij een huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.141,- netto per maand en een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 930,-, resteert een aanvullende behoefte van
(2.141 -/- 930 =) € 1.211,- netto per maand. Als de vrouw partneralimentatie ontvangt, dan moet zij daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom een bedrag van € 2.132,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. [12]
De draagkracht van de man
3.21.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man in de aanvullende behoefte van de vrouw kan voorzien. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank stelt vast dat de man een bedrag van € 98,- bruto per maand kan betalen. [13] De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
3.22.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de te verwachten winst uit onderneming voor 2025, te weten € 26.355,- bruto per jaar. Zoals de rechtbank hiervoor bij de behoefte heeft overwogen, vindt de rechtbank dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de man feitelijk meer inkomsten geniet dan uit zijn jaarstukken blijven. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om uit te gaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2022 tot en met 2024. Rekening houdend met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek waar de man recht op heeft, bedraagt het netto besteedbaar inkomen dan € 2.105,- per maand.
3.23.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de vrouw. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De man wordt geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij zijn inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2025 is dat een bedrag van € 1.310,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 60% [2.105 – (632 + 2.105)]. Dit levert een draagkracht op van € 163,- per maand. Hiervan is 60 % beschikbaar voor partneralimentatie, dus € 98,- netto per maand.
3.24.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Uit de berekening volgt echter dat dit fiscaal geen invloed heeft. Dit betekent dat de draagkracht van de man ook € 98,- bruto per maand is.
Te betalen partneralimentatie
3.25.
De voor partneralimentatie beschikbare draagkracht van de man is lager dan de aanvullende behoefte van de vrouw. De draagkracht vormt in dit geval de bovengrens van de partneralimentatie. Dit betekent dat de man een bedrag van € 98,- per maand aan de vrouw moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.26.
De rechtbank beslist dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijksvermogen
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.27.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht om te oordelen over het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. [14]
3.28.
Op het huwelijksvermogensregime is Marokkaans recht van toepassing. De rechtbank zal dit toelichten. Partijen zijn gehuwd op [datum] 1992 in Marokko, zodat het toepasselijk recht moet worden bepaald aan de hand van het arrest Chelouche/Van Leer [15] . Van een rechtskeuze voorafgaand aan het huwelijk is niet gebleken. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen gezamenlijk allebei uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit. De man had ten tijde van het huwelijk al de Nederlandse nationaliteit, maar de vrouw heeft pas na het aangaan van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit verkregen. Om die reden is het Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
Geen gemeenschap van goederen
3.29.
Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht is geregeld in de [plaats] . Als gevolg van het huwelijk is er tussen partijen geen gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij/zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Daarnaast is het uitgangspunt dat elke echtgenoot aansprakelijk is voor zijn of haar eigen schulden. Van een recht op verdeling kan hierdoor geen sprake zijn. Dit is anders als partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een goed.
De eenmanszaak
3.30.
Het verzoek van de vrouw om de activa en passiva van de autorijschool aan de man toe te delen (tegen betaling van € 12.047,50 aan haar) is niet toewijsbaar. Los van het feit dat slechts activa (en dus geen passiva) kunnen worden verdeeld, heeft de vrouw de grondslag van haar verzoek niet uitgelegd. Partijen zijn het namelijk eens dat alleen de man eigenaar is van de autorijschool en dat hij die onderneming drijft in de vorm van een eenmanszaak. Er zijn daarnaast geen feiten of omstandigheden bekend waaruit enige aanspraak van de vrouw op die activa of medeverantwoordelijkheid voor de passiva, kan worden afgeleid. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Schulden
3.31.
De man stelt op zijn beurt dat partijen gezamenlijk draagplichtig zijn voor de schulden bij de Belastingdienst. Deze schulden bestaan uit een aanslag omzetbelasting van 2020 (€ 2.421,-), een aanslag omzetbelasting van 2023 (€ 4.815,-), een aanslag inkomstenbelasting van 2022 (€ 456,-) en een aanslag inkomstenbelasting van 2023 (€ 1.063,-).
3.32.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de eenmanszaak aan de man toekomt, betekent dat dat de schulden naar aanleiding van de omzetbelasting ook voor zijn rekening komen. Dat betekent dat de man volledig draagplichtig is voor de schuld aan de Belastingdienst voor zover deze ziet op de omzetbelasting.
3.33.
Partijen zijn wel ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan de Belastingdienst voor zover deze ziet op de inkomstenbelasting. Dit is namelijk een gezamenlijke schuld, omdat partijen (toen) fiscaal partners waren.
De inboedel
3.34.
Partijen hebben ook ieder verzoeken ingediend over de inboedel aanwezig in de echtelijke huurwoning in Nederland. De vrouw verzoekt dat de inboedel van partijen met gesloten beurzen tussen partijen zal worden verdeeld. De man verzoekt primair dat degene die in de woning verblijft een in redelijkheid te vergoeden bedrag voor de inboedel en stoffering aan de andere echtgenoot moet betalen.
3.35.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw en het primaire verzoek van de man afwijzen. Beide verzoeken zijn onvoldoende concreet, waardoor deze niet kunnen worden toegewezen.
3.36.
Subsidiair verzoekt de man dat het bankstel, de wasmachine, de koelkast, de televisie en de loopband aan hem worden toebedeeld en het overige aan de vrouw. Partijen zijn het erover eens dat de loopband en het bankstel gezamenlijk eigendom zijn en dat die toebedeeld kunnen worden aan de man. De rechtbank zal die overeenstemming opnemen in het dictum van deze beschikking.
Partijen zijn het er niet over eens wie de eigenaar is van de wasmachine, koelkast en de televisie. De man heeft tijdens de zitting erkend dat een zoon van partijen (via zijn werk) de koelkast heeft gekocht. Ook de andere apparaten kunnen (volgens de man) door een zoon zijn gekocht, maar die heeft de man vervolgens vergoed aan die zoon. De facturen die de vrouw heeft laten zien bevestigen (haar standpunt) dat één van de zonen van partijen deze apparaten heeft aangeschaft. Dat de man (zoals hij zegt) deze spullen vervolgens heeft overgenomen en hij de zoon van partijen daarvoor geld heeft betaald, wordt ontkend door de vrouw en blijkt nergens uit. Van de man had onder deze omstandigheden mogen worden verwacht dat hij stukken (betaalbewijzen) had laten zien waaruit de door hem omschreven gang van zaken kan worden afgeleid. Dit heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat de wasmachine, koelkast en de televisie geen (gezamenlijk) eigendom is van partijen. Deze zaken kunnen daarom ook niet worden verdeeld. De man heeft verder verzocht te bepalen dat het overige aan de vrouw wordt toebedeeld. Daar is geen verweer tegen gevoerd. Dat verzoek zal de rechtbank daarom toewijzen.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van de woning in Marokko
Bevoegde rechter
3.37.
Partijen verschillen van mening over de vraag of zij gezamenlijk eigenaar zijn van de woning in Marokko. Door de ligging van de woning in het buitenland is dat een vraag met een internationaal karakter. Dit betekent dat opnieuw (ambtshalve) moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De Nederlandse rechter is in dit geval onbevoegd. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
3.38.
Het geschil van partijen of zij samen eigenaar zijn van de woning in Marokko vindt zijn oorsprong in het algemene vermogensrecht en is daarmee een ‘burgerlijke en handelszaak’. In dat soort zaken is de Brussel I
bisVerordening [16] van toepassing voor de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is. [17] De hoofdregel [18] uit deze verordening is dat de Nederlandse rechter bevoegd is als de verweerder daar ook zijn woonplaats heeft. Voor geschillen over zakelijke rechten op onroerende zaken geldt echter een uitzondering. Die uitzondering [19] is dat de rechter van de EU-lidstaat waar de onroerende zaak is gelegen, exclusief bevoegd is. De woonplaats van partijen is dan niet relevant.
3.39.
De woning is een onroerende zaak, maar is gelegen in Marokko. Deze is daarmee niet in een EU-lidstaat gelegen, maar buiten de EU. Strikt genomen is de uitzondering daarom niet van toepassing. De achterliggende gedachte bij deze uitzondering is echter dat de rechter van het land van ligging van (in dit geval) de woning het meest geschikt wordt geacht. Die rechter is namelijk op de hoogte van de feitelijke situatie en de aldaar geldende voorschriften en gebruiken. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de uitzondering ook voor de woning in Marokko overeenkomstig moet worden wordt toegepast. Dit betekent dat de Marokkaanse rechter bevoegd is om te beslissen of partijen samen eigenaar zijn van de woning in Marokko.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.40.
De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding, het huurrecht en de partneralimentatie.
De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De beslissingen over het huurrecht en de partneralimentatie kunnen niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat als voorlopige voorziening een beslissing is genomen over het uitsluitend gebruik van de woning en de partneralimentatie. De als voorlopige voorziening genomen beslissing over het uitsluitend gebruik van de woning blijft gelden tot de beslissing over het huurrecht in de echtscheidingsprocedure in kracht van gewijsde gaat. Hetzelfde geldt voor de beslissing over de partneralimentatie. Hiervan is sprake zodra geen hoger beroep meer tegen die beslissing kan worden aangewend.
De proceskosten
3.41.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd om te oordelen over de verzoeken van partijen over de woning in Marokko;
4.2.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [datum] 1992 in [plaats] (Marokko);
4.3.
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurster is van de woning aan de [straat] in [plaats] ;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 98,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.5.
bepaalt dat de man deze partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
Inboedel
4.6.
deelt toe aan de man het bankstel en de loopband;
4.7.
deelt de overige inboedel van partijen toe aan de vrouw;
Schulden
4.8.
bepaalt dat de man volledig draagplichtig is voor de schuld aan de Belastingdienst voor zover die ziet op de omzetbelasting;
4.9.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de Belastingdienst voor zover die ziet op de inkomstenbelasting;
4.10.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding, het huurrecht van de echtelijke woning en de partneralimentatie betreft;
4.11.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.12.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.M.E. Manning, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man in 2023
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2023
Bijlage 3: huwelijksgerelateerde behoefte en brutering behoefte
Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2025
Bijlage 5: draagkracht van de man

Voetnoten

1.Artikel 3 lid 1 sub a onder i Brussel II-ter (Verordening (EG) Nr 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019).
2.Artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 1:151 BW.
4.Artikel 4 lid 3 aanhef en onder a jo. 827 lid 1 onder d Rv.
5.Artikel 7:266 lid 5 BW.
6.Artikel 3 sub c Verordening (EG) nr. 4/2009 (hierna de Ali-Vo).
7.Artikel 15 Ali-Vo jo. artikel 3 lid 1 van het Haags Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: Protocol).
8.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de man.
9.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de vrouw.
10.Bijlage 3: huwelijksgerelateerde behoefte.
11.Bijlage 4: netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2025.
12.Bijlage 3: brutering behoefte.
13.Bijlage 5: draagkracht van de man.
14.Artikel 5 lid 1 Verordening (EU) nr. 2016/1103 (HuwvermVo).
15.Hoge Raad 10 december 1976, NJ 1977/275.
16.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
17.Artikel 1 lid 1 Brussel I
18.Artikel 4 Brussel I
19.Artikel 24 Brussel I