ECLI:NL:RBMNE:2025:5500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
16/227148-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijk geweld en bewezen poging zware mishandeling met voorwaardelijke straf

Op 22 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Polen, die beschuldigd werd van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 oktober 2025. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan op 13 juli 2024 in Bunschoten-Spakenburg openlijk geweld te hebben gepleegd en geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een slachtoffer door deze meermalen tegen het hoofd en gezicht te schoppen en te slaan. De rechtbank oordeelde dat feit 2, openlijke geweldpleging, niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gebaseerd op camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte had verklaard dat hij zich het incident niet kon herinneren, maar de beelden toonden aan dat hij met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer had geschopt. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, samen met een taakstraf van 160 uur, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van alcohol handelde en dat zijn gedrag de lichamelijke integriteit van het slachtoffer had aangetast, wat ook de gevoelens van veiligheid in de samenleving had geschaad. De rechtbank besloot de voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/227148-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [1992] in [geboorteplaats] (Polen),
verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. Kalsbeek;
  • de advocaat van de verdachte: mr. J.C. Duin.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1
op 13 juli 2024 in Bunschoten-Spakenburg heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of gezicht te schoppen en/of te slaan;
feit 2
op 13 juli 2024 in Bunschoten-Spakenburg openlijk geweld heeft gepleegd aan het Zeilmakerplein door [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam te schoppen en/of te slaan, en/of door hem een nekklem aan te leggen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 (poging zware mishandeling) heeft gepleegd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 (openlijke geweldpleging).
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank oordeelt dat feit 2 (openlijke geweldpleging) niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De officier van justitie en de verdediging komen tot dezelfde conclusie, kort gezegd, omdat er geen sprake is van het plegen van geweld in vereniging, zodat de rechtbank dit niet verder zal motiveren.
3.3.2.
Bewijsmiddelen feit 1
De rechtbank oordeelt dat feit 1 (poging zware mishandeling) wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] bij de politie
V: Wat kan je over de camerabeelden zeggen?
A: Alles is inderdaad heel duidelijk te zien.
V: Herken jij jezelf op de beelden?
A: Ja, ik ben de langste.
V: Voor de duidelijkheid, wat voor kleding heb jij aan op de beelden?
A: Ik heb een hoody aan en een spijkerbroek.
V: Wat voor kleur hoody?
A: Zwart met groen van Adidas. [2]
Een proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden
Op 13 juli 2024 had er een mishandeling plaats gevonden in Bunschoten-Spakenburg. Wij hebben camerabeelden ontvangen. Ik kan de personen op beeld als volgt omschrijven:
Persoon 1:
- lange man;
- spijkerbroek;
- zwart vest voorzien van rits en capuchon. De achterzijde (bovenaan) bevindt zich een groen vlak. [3]
Waarnemingen:
Persoon 1 loopt richting de containers en pakt zijn rechterschoen van de grond en trekt deze aan. [4]
Terwijl persoon 4 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) overeind probeert te komen geeft persoon 1 persoon 4 met kracht een trap met zijn rechtervoet tegen de linkerzijde van zijn hoofd. [5]
Persoon 4 staat op en tijdens het opstaan trapt persoon 1 persoon 4 met zijn rechtervoet in zijn gezicht.
Persoon 4 probeert bij persoon 1 weg te lopen maar persoon 1 loopt achter hem aan. [6]
Vervolgens geeft hij persoon 4 met zijn linkerhand een klap in zijn gezicht. Door deze klap komt persoon 4 ten val. [7]
Een geschrift, namelijk een Letselrapportage forensische geneeskunde van [slachtoffer]
Samenvatting letsel: Aan de linkerzijde van de behaarde hoofdhuid is een bloeduitstorting
met een gepatroniseerd aspect (fotografisch vastgelegd met forensisch licht); in een gebied van circa 7 x 5 cm.
Ter hoogte van het voorhoofd links, het linkeroog en de linkerslaap zijn oppervlakkige huidbeschadigingen (met enige korstvorming) en/of bloeduitstortingen in een totaalgebied van circa 10 x 6 cm.
Er zijn oppervlakkige huidbeschadigingen (met enige korstvorming) en/of bloeduitstortingen ter hoogte van het voorhoofd rechts (circa 3,5 x 2), de rechterslaap (circa 1 x 1), de rechterzijde van de behaarde hoofdhuid (in een gebied van circa 7 x 2,5 cm) en het rechteroor (in een gebied van circa 1,5 x 1 cm). [8]
3.3.3.
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De verdachte heeft verklaard dat hij zich het incident niet meer kan herinneren maar dat hij de persoon op de beelden is die [slachtoffer] meerdere malen heeft geschopt en geslagen, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen. De advocaat van de verdachte bepleit vrijspraak, omdat er geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er is dus geen sprake van ‘vol’ opzet, zoals de verdediging ook heeft aangevoerd. De vraag die vervolgens voorligt, is of de verdachte met zijn handelen wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging deze aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. De rechtbank oordeelt als volgt.
Op de camerabeelden is vastgelegd dat de verdachte eerst geen rechterschoen aanheeft. Terwijl zijn medeverdachte het slachtoffer bij zijn nek vasthoudt, trekt de verdachte zijn schoen aan. Zodra de medeverdachte [slachtoffer] loslaat en [slachtoffer] nog op de grond ligt en probeert op te staan, schopt de verdachte [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd. Wanneer [slachtoffer] staat, schopt de verdachte [slachtoffer] in het gezicht. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en een van buitenkomende kracht tegen het hoofd en in het gezicht kan ernstige gevolgen hebben. De rechtbank is van oordeel dat met de enkele schop met kracht tegen het hoofd, de verdachte al bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op zwaar lichamelijk letsel. Uit de bewijsmiddelen en de beelden blijkt dat de schop op de linkerzijkant van het hoofd van [slachtoffer] is aangekomen waar zich onder meer de slaap, maar ook delen van het gezicht zoals kaak, oogkas en jukbeen bevinden. De kans dat die schop met kracht leidt tot letsel waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en/of volledig herstel niet mogelijk of zeer langdurig zal zijn, acht de rechtbank aanmerkelijk. De rechtbank is dus van oordeel dat door met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] aan te schoppen en in het gezicht te schoppen de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdediging heeft bepleit dat het uiteindelijke letsel van het slachtoffer (oppervlakkige huidbeschadigingen en bloeduitstortingen) en het ontbreken van hersenletsel contra-indicaties zijn voor het trappen en slaan met veel kracht en dat daarom de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel zou ontbreken. Die redenering gaat gelet op het voorgaande niet op.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte de aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard. Gelet op het hiervoor overwogene verwerpt de rechtbank dit verweer. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht waren op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het, zonder aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De verdachte heeft [slachtoffer] tegen het hoofd en in het gezicht geschopt. De verdachte heeft bovendien vlak daarvoor zijn (rechter)schoen aangetrokken, waaruit de rechtbank afleidt dat hij [slachtoffer] met geschoeide voet wilde raken. En als [slachtoffer] probeert weg te lopen, gaat de verdachte door: de verdachte loopt achter [slachtoffer] aan en slaat hem in het gezicht.
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 13 juli 2024 te Bunschoten-Spakenburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en gezicht heeft geschopt en geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieHet bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.
4.2
Strafbaarheid feit en verdachteHet feit en de verdachte zijn strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte voert aan dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een taakstraf van 100 uur passend zou zijn. Dit zou namelijk in lijn zijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Bovendien doet de verzochte taakstraf recht aan het feit dat de band tussen de verdachte en het slachtoffer is hersteld, aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aan het geringe letsel bij het slachtoffer en aan het tijdsverloop.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op en een taakstraf van 160 uur. Bij het bepalen van deze straffen houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling zonder enige bekende aanleiding. Hij deed dit terwijl hij zwaar onder invloed van alcohol was, en ook nog eens in de publieke ruimte, namelijk op het Zeilmakersplein in Bunschoten-Spakenburg. De handelingen van de verdachte gingen alle perken te buiten, en het is slechts te danken aan toegesnelde omstanders dat het geweld is gestopt en het jonge slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die nota bene een familieband met de verdachte had. De verdachte heeft bovendien de algemene gevoelens van veiligheid in de samenleving aangetast. Zowel het slachtoffer als de omstanders zullen mogelijk nog langere tijd het gevoel hebben dat zij op hun hoede moeten zijn voor onverwachte en gevaarlijke situaties als deze.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De verdachte heeft geen strafblad. De verdachte werkt al tien jaar in Nederland en heeft sinds het feit promotie gemaakt op zijn werk in de vissector, waar hij nu teamleider is. De verdachte reist regelmatig terug naar Polen, waar zijn dochter van zeven woont.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor zware mishandeling door trappen tegen het hoofd is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Omdat het gaat om een poging tot zware mishandeling, neemt de rechtbank twee derde van deze straf als uitgangspunt, dus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Ook heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken, waarbij vaak lagere of (deels) voorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, al dan niet in combinatie met een taakstraf.
Strafverzwarend weegt mee dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van alcohol en dat het feit plaatsvond in de publieke ruimte. Daar staat in strafmatigende zin tegenover dat de verdachte zich direct bij zijn aanhouding zorgen maakte over het slachtoffer, dat hij zijn oprechte excuses heeft aangeboden en dat de vriendschappelijke relatie tussen het slachtoffer en de verdachte weer is hersteld. Tijdens de zitting heeft de verdachte voortdurend benadrukt dat het hem spijt en dat hij zich schaamt voor wat er is gebeurd. Die houding komt bij de rechtbank als authentiek en gemeend over. Ook is de verdachte inmiddels grotendeels gestopt met het drinken van alcohol. Verder is hij al meer dan een jaar geschorst uit zijn voorlopige hechtenis en heeft hij zich al die tijd aan de voorwaarden gehouden en is hij niet opnieuw in aanraking gekomen met politie of justitie. Ten slotte weegt de rechtbank de proceshouding van de verdachte in strafmatigende zin mee, omdat hij over de feitelijke gang van zaken vanaf het eerste moment volledig open is geweest. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend en geboden is. Een enkele taakstraf, zoals bepleit door de verdediging, zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en de strafverzwarende omstandigheden die hiervoor zijn genoemd. De rechtbank acht het passend een flinke stok achter de deur op te leggen in de vorm van de voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht het verder niet wenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd wordt, omdat de verdachte zich al meer dan een jaar aan de voorwaarden van zijn schorsing uit voorlopige hechtenis houdt. De rechtbank vindt het bovendien niet in het belang van de verdachte en uiteindelijk dus ook niet in het belang van de maatschappij dat de positieve wending die de verdachte aan zijn leven heeft gegeven wordt doorkruist door een detentie.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden op, geheel voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uur met aftrek van het voorarrest.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.

6.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf is gebaseerd op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte
feit 2heeft gepleegd en
spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf van 160 uur;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren per dag;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Boonzaaijer, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1hij op of omstreeks 13 juli 2024 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd en/of gezicht heeft geschopt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2hij op of omstreeks 13 juli 2024 te Bunschoten-Spakenburg, althans in Nederland,
openlijk, te weten aan het Zeilmakerplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] :
- meermalen tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam te schoppen, en/of
- meermalen tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam te slaan, en/of
- een nekklem aan te leggen, althans een arm om de nek te leggen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten (schaaf)wonden en/of huidbeschadigingen en/of bloeduitstortingen, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

2.Pagina 65.
3.Pagina 102.
4.Pagina 103.
5.Pagina 104.
6.Pagina 105.
7.Pagina 106.
8.Een geschrift, te weten Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht, als bijlage te vinden op pagina 14 van een proces-verbaal onderzoek persoon genummerd PL0900-2024222673-26.