ECLI:NL:RBMNE:2025:5510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
25/4891
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake invordering dwangsommen met betrekking tot brandveiligheid en bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster had het verzoek ingediend om te voorkomen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes de verbeurde dwangsommen zou invorderen. Deze dwangsommen, ter hoogte van € 237.020,49, waren opgelegd vanwege overtredingen met betrekking tot brandveiligheid en het gebruik van bedrijfsunits in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster op dit moment geen spoedeisend belang heeft, omdat het college heeft toegezegd de invordering van de dwangsommen pas zes weken na de uitspraak in de beroepsprocedure te starten. De beroepsprocedure zelf is gepland voor 7 november 2025. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekster opnieuw een verzoek kan indienen als het college toch overgaat tot invordering, ondanks de toezegging. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummer: UTR 25/4891

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes (het college),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster tegen de besluiten tot invordering van verbeurde dwangsommen voor een totaalbedrag van € 237.020,49, inclusief wettelijke rente en een aanmaningsvergoeding. Deze (twee) dwangsommen zijn aan verzoekster opgelegd vanwege geconstateerde overtredingen die zien op de brandveiligheid en met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de aanwezige bedrijfsunits op het adres [adres] in [plaats 2] .
2. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoekster wil met haar verzoek voorkomen dat de verbeurde dwangsommen worden ingevorderd voordat er op de lopende beroepsprocedure is beslist. De beroepsprocedure (zaaknummer UTR 25/2079) wordt op 7 november 2025 op een zitting behandeld.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
5. Het college heeft op 27 augustus 2025 laten weten de dwangbevelen binnenkort wel te laten betekenen. Het college zal daarna de dwangbevelen niet executeren gedurende de eerste zes weken na de uitspraak in de beroepsprocedure.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster op dit moment geen spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van het verzoek. Het college heeft namelijk toegezegd de verbeurde dwangsommen pas daadwerkelijk te gaan invorderen zes weken na de uitspraak op de beroepsprocedure. Er is nu dus geen sprake van onverwijlde spoed waardoor een voorziening getroffen moet worden. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kan indienen als het college, ondanks de toezegging, toch overgaat tot invordering van de dwangsommen. Dit geldt ook als verzoekster het niet eens is met de uitkomst van de beroepsprocedure en tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep instelt.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.