ECLI:NL:RBMNE:2025:553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/1308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van geluidsbanden van hoorzittingen is geen Wob/Woo-verzoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de weigering door het college om geluidsbanden te verstrekken van hoorzittingen gehouden op 3 maart 2022 en 14 april 2022. Eiser heeft verzocht om informatie, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen Wob/Woo-verzoek betreft. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en de derde-partij heeft schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en de derde-partij aanwezig waren.

Bij besluit van 18 januari 2023 heeft het college de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college dit terecht heeft gedaan. Eiser heeft in zijn verzoeken weliswaar naar de Wob en de Woo verwezen, maar heeft tegelijkertijd aangegeven dat hij de geluidsbanden nodig heeft als bewijsmiddel. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen Wob/Woo-verzoeken heeft ingediend, maar een verzoek om informatie. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat de reactie daarop geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De commissie voor de bezwaarschriften heeft in haar advies opgemerkt dat zij het bevoegde bestuursorgaan was om op de verzoeken te beslissen, maar de rechtbank stelt vast dat eiser door de onjuiste gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad, omdat de uitkomst niet anders zou zijn geweest. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen kopieën van de geluidsbanden krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Bogaers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, het college

(gemachtigde: mr. S. Paffen).

Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2] , uit [plaats](gemachtigde: mr. T. van der Weijde).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de weigering door het college om geluidsbanden te verstrekken van hoorzittingen gehouden op 3 maart 2022 en 14 april 2022.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [derde belanghebbende 1] en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

Op 26 april 2022 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om een kopie van de geluidsband van de hoorzitting gehouden door de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Laren op 14 april 2022. Op 24 mei 2022 heeft eiser met een beroep op de Wet open overheid (Woo) verzocht om een kopie van de geluidsband van de hoorzitting gehouden door de commissie voor de bezwaarschriften op 3 maart 2022.
Op 18 mei 2022 heeft het college besloten geen kopie van de geluidsband te verstrekken van de hoorzitting van 14 april 2022. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 18 juli 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het niet verstrekken van de geluidsband van de hoorzitting van 3 maart 2022.
Met instemming van partijen heeft het college het bezwaar van 18 juli 2022 behandeld als ware bij het besluit van 18 mei 2022 ook het verzoek om de geluidsband van de hoorzitting van 3 maart 2022 afgewezen.
De commissie voor de bezwaarschriften heeft in haar advies van 22 september 2022 allereerst opgemerkt dat zij het bevoegde bestuursorgaan is om op de verzoeken en de bezwaren te beslissen en verder geadviseerd om de bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren. Zij legt hieraan ten grondslag dat de door eiser ingediende verzoeken geen Wob/Woo-verzoeken zijn. Er is dus geen sprake van aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de reactie van het college daarop van 18 mei 2022 is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. Bij besluit van 18 januari 2023 heeft het college het advies overgenomen en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. In de verzoeken om kopieën van de geluidsbanden heeft eiser weliswaar verwezen naar de Wob en de Woo, maar daarbij heeft hij tegelijkertijd opgemerkt dat hij de geluidsbanden nodig heeft als bewijsmiddel. Het een sluit het ander niet uit, maar tijdens de hoorzitting waar de bezwaren zijn behandeld heeft hij verklaard dat het helemaal niet zijn bedoeling is om de geluidsopnamen in de openbaarheid te brengen en dat dat ook niet de oorspronkelijke opzet was van zijn Wob/Woo-verzoek. Hieruit leidt het college in navolging van de commissie terecht af dat eiser niet heeft beoogd Wob/Woo-verzoeken in te dienen.
7. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser een verzoek om informatie heeft gedaan en geen Wob/Woo-verzoeken. De rechtbank volgt dus het standpunt van de commissie en het college dat geen sprake is van aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en dat de reactie van het college daarop van 18 mei 2022 daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
8. De commissie heeft terecht opgemerkt dat zij het bevoegde bestuursorgaan was om op de verzoeken te beslissen, maar de rechtbank stelt vast dat eiser door de onjuiste gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad, omdat de uitkomst niet anders zou zijn geweest.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen kopieën van de geluidsbanden krijgt. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.