Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van betrokkene, geboren in 1997, die verblijft in een kliniek. Betrokkene had op 25 augustus 2025 een verzoekschrift ingediend met betrekking tot een klacht over de toepassing van verplichte zorg, specifiek het toedienen van medicatie. De rechtbank heeft op 1 mei 2025 een zorgmachtiging verleend, die tot 1 mei 2026 geldig is, en daarbij het toedienen van medicatie als verplichte zorg goedgekeurd. Betrokkene heeft een klacht ingediend tegen deze aanzegging, die op 17 juli 2025 door de klachtencommissie ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting waren betrokkene, zijn advocaat, een psychiater en een verpleegkundige aanwezig. De rechtbank heeft de klacht ongegrond verklaard en het verzoek om schorsing van de beslissing van de instelling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bijwerkingen van de medicatie, hoewel ernstig, niet opwegen tegen de mogelijke positieve effecten, gezien de ernst van de situatie. De rechtbank benadrukte dat de effecten van de medicatie binnen drie weken zichtbaar moeten zijn en dat er een mogelijkheid is om de medicatie te staken als er geen verbetering optreedt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.