ECLI:NL:RBMNE:2025:5560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 25/5202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

Op 23 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr.drs. C.R. Jansen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. N.J. van Polanen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 11 augustus 2025, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd vanwege het ontbreken van de benodigde vergunning voor een tuinhuis/schuur en een pergola in zijn achtertuin. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij de bebouwing moest afbreken en een dwangsom moest betalen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. Het college had namelijk schriftelijk verklaard dat de begunstigingstermijn zou worden verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Hierdoor was er geen dringende noodzaak voor een voorlopige voorziening. Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was, wat een andere voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5202

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr.drs. C.R. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).

Inleiding

1. Met het besluit van 11 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Bij een controle op 27 februari 2025 hebben toezichthouders op het perceel [adres] in [plaats] een tuinhuis/schuur en een pergola aangetroffen in de achtertuin. Verzoeker heeft daarvoor geen (toereikende) vergunning. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Met de voorlopige voorziening wil verzoeker voorkomen dat er al een onomkeerbare situatie ontstaat omdat hij de betreffende bebouwing moet afbreken en hij al een dwangsom is verschuldigd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend hangende de bezwaarprocedure. Het college heeft schriftelijk verklaard dat hij bereid is om de begunstigingstermijn te verlengen totdat zes weken zijn verstreken nadat het college op het bezwaarschrift heeft beslist. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van zijn verzoek.
5. Bij het ontbreken van spoedeisend belang kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en ook niet dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.