ECLI:NL:RBMNE:2025:5561
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening WIA-uitkering en terugvordering toeslagen
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die vreest dat haar WIA-uitkering deels zal worden ingevorderd door de belastingdienst en/of de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster heeft in haar verzoek herstel van rechtszekerheid gevraagd, omdat het Uwv pas na vijf jaar heeft besloten haar een WIA-uitkering toe te kennen, en zij betwist de juistheid van de WIA-berekening. Tevens heeft zij aangifte van corruptie gedaan bij het OM in Den Haag.
De griffier heeft verzoekster op 15 september 2025 verzocht om een kopie van het bezwaarschrift dat zij heeft ingediend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Op 22 september 2025 heeft verzoekster opnieuw aangegeven dat de toekenning van de WIA-uitkering corruptief is en dat zij door het Uwv wordt opgelicht. De voorzieningenrechter legt uit dat het verzoek om voorlopige voorziening betrekking heeft op het besluit van 15 april 2025, waarin het Uwv de WIA-uitkering heeft toegekend met ingang van 17 april 2023. Aangezien er geen bezwaar- of administratief-beroepsprocedure loopt, is het verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk.
De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld kan worden en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2025.