Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetsprocedure tegen een eerdere uitspraak van 20 december 2024, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 20 juni 2024, maar had zijn beroepschrift niet ondertekend. De rechtbank heeft in deze verzetsprocedure de mogelijkheid om de eerdere uitspraak in stand te houden of te vernietigen, afhankelijk van de vraag of de eerdere uitspraak juist was.
De rechtbank overweegt dat de uitspraak van 20 december 2024 zonder zitting is gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als er geen redelijke twijfel over de uitkomst bestaat. De opposant heeft aangevoerd dat hij zijn spullen netjes heeft toegestuurd, maar dit werd niet als voldoende argument beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet ondertekend was, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Awb. De opposant is meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het beroepschrift te ondertekenen, maar heeft hier niet op gereageerd.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat er geen ondertekend beroepschrift is overgelegd en dat de opposant geen goede reden heeft gegeven voor het ontbreken daarvan. Daarom is het verzet ongegrond verklaard en blijft de eerdere uitspraak in stand. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier.