Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetsprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 20 augustus 2024. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht te laat had voldaan. De rechtbank had in die uitspraak geen zitting gehouden, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als er geen redelijke twijfel over de uitkomst bestaat. De opposant heeft echter een verzetschrift ingediend, waarin hij betoogde dat de uitspraak niet juist was. De rechtbank heeft in deze verzetsprocedure de situatie opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er twijfels bestonden over de bezorging van de aangetekende brief van 5 juli 2024, waarin de opposant werd geïnformeerd over de betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht pas op 7 augustus 2024 was ontvangen, wat te laat was. Gezien de recente problemen met de bezorging van aangetekende post door PostNL en de toelichting van de opposant, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzet gegrond is. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 20 augustus 2024 vervalt en de rechtbank de behandeling van het beroep zal voortzetten. Er is geen sprake van een proceskostenvergoeding, aangezien de opposant betwistte de aangetekende brief te hebben ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025.