ECLI:NL:RBMNE:2025:560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/7334 en UTR 24/7971
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs na afwezigheid bij cursus gedrag en verkeer

Op 4 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeldig was verklaard, een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser geen geldige reden had gegeven voor zijn afwezigheid bij de verplichte cursus over verantwoord rijgedrag, die hij zelf had ingepland. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen omdat hij niet was verschenen op de cursusdagen, ondanks dat hij op de hoogte was van deze data. Eiser voerde aan dat hij de informatie over de cursus niet had ontvangen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het zijn verantwoordelijkheid was om navraag te doen bij het CBR. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de ongeldigverklaring van het rijbewijs onevenwichtig maakten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Eiser kan de cursus alsnog volgen en een nieuw rijbewijs aanvragen na succesvolle afronding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/7334 en UTR 24/7971
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.J. Quant).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het CBR om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Bij besluit van 6 november 2024 heeft het CBR eisers rijbewijs ongeldig verklaard. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 18 november 2024 heeft het CBR het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een telefonische verbinding) en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het CBR heeft het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, omdat eiser niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de aan hem bij besluit van 19 januari 2024 opgelegde cursus over verantwoord rijgedrag (lichte educatieve maatregel gedrag en verkeer). Hij heeft zich niet gemeld op de ingeplande cursusdagen.
Eiser voert aan dat hij niet wist wanneer de cursus plaatsvond. De brief van 31 juli 2024 waarin de data vermeld stonden heeft hij nooit ontvangen. Ter zitting heeft eiser nog opgemerkt dat de start van de cursus hem ontschoten was, omdat het een hectische periode voor hem was nu hij in de organisatie zat van het [organisatie] .
De voorzieningenrechter is het met het CBR eens dat eiser geen geldige reden heeft gegeven voor zijn afwezigheid bij de cursus. Hij heeft de cursus zelf ingepland en was dus direct op de hoogte van de dagen waarop de cursus plaats zou vinden. Het feit dat het wellicht een hectische periode voor hem was en dat hij de cursus daardoor vergeten was, maakt dit niet anders. Verder is de voorzieningenrechter het met het CBR eens dat indien eiser de brief van 31 juli 2024 niet heeft ontvangen, het op zijn weg lag om navraag te doen bij het CBR naar het uitblijven van een schriftelijke bevestiging van de door hemzelf gekozen cursusdagen. Dit te meer nu het CBR eiser uit coulance al een tweede kans voor het volgen van deze cursus had gegeven, nu eiser ook niet was verschenen voor de eerder door hem ingeplande cursus die begon op 12 juli 2024. Hierbij komt verder dat eiser – ook al zou hij de brief niet hebben ontvangen – de ingeplande cursusdagen zelf kon terugvinden in Mijn CBR. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het eiser te verwijten valt dat hij niet aanwezig was bij de cursus en dat hij niet de vereiste medewerking heeft verleend. Dit betekent dat het CBR op grond van artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, eisers rijbewijs ongeldig moest verklaren.
Gelet op het dwingende karakter van de regelgeving bestaat er geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. De wetgever heeft deze belangenafweging al gemaakt. Bovendien is sprake van een wet in formele zin zodat de rechter daarom niet kan toetsen aan artikel 3:4, tweede lid, van Awb en aan het evenredigheidsbeginsel. Dit is alleen anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter van bijzondere omstandigheden die maken dat de nadelige gevolgen van het besluit voor eiser zozeer onevenwichtig zijn dat toepassing van dit wetsartikel in dit geval achterwege moet blijven, geen sprake. Eiser kan de cursus – zoals hij inmiddels ook doet - alsnog volgen als hij zich daarvoor aanmeldt bij het CBR. Indien hij deze cursus met goed gevolg afrondt kan hij vervolgens een nieuw rijbewijs aanvragen. Dat hieraan extra kosten zijn verbonden maakt ook niet dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs vanwege het niet meewerken aan de cursus onevenwichtig is.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het rijbewijs van eiser ongeldig blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2025 door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
Griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.