ECLI:NL:RBMNE:2025:5603

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 24/4919
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot tenuitvoerleggingsgegevens voor slachtoffers onder de Wjsg

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2025, wordt de vraag behandeld of eiseres, als slachtoffer en benadeelde partij, recht heeft op informatie uit het verhaalsdossier van [A] op basis van de Wet open overheid (Woo) of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Eiseres had eerder verzocht om het CJIB-dossier van [A], maar dit verzoek werd afgewezen door de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen aanspraak kan maken op verstrekking van tenuitvoerleggingsgegevens. De rechtbank stelt vast dat de Woo niet van toepassing is op de gevraagde informatie, maar dat de minister het verzoek op grond van de Wjsg niet zonder meer mag afwijzen. De rechtbank concludeert dat de minister een nieuwe beoordeling moet maken, waarbij hij moet overwegen of de gegevens aan eiseres kunnen worden verstrekt, zonder de beperking dat zij als slachtoffer geen inzage kan krijgen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. Koekkoek),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, de minister,

(gemachtigde: mr. D.W. Jilderts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of eiseres als slachtoffer en benadeelde partij informatie uit het verhaalsdossier over [A] ( [A] ) van het CJIB kan krijgen op grond van de Wet open overheid (Woo) of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Achtergrond hiervan is dat [A] in 2018 is veroordeeld tot betaling aan eiseres van schadevergoeding, maar sindsdien niets aan haar heeft betaald. Eiseres wil de informatie omdat zij wil bezien of zij de schade zelf kan verhalen op [A] . De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres weliswaar op grond van de Woo geen recht heeft op deze informatie, maar dat de minister het verzoek op grond van de Wjsg niet zonder meer heeft mogen afwijzen. De motivering voor die afwijzing volstaat niet. Uit de wet of andere bronnen volgt namelijk niet dat alleen natuurlijke personen die bij een instantie werken informatie kunnen krijgen op grond van artikel 51c van de Wjsg. Daarmee is niet gezegd dat eiseres de gegevens zou moeten krijgen, maar dat de minister een nieuwe beoordeling moet maken, zonder aan haar tegen te werpen dat zij als slachtoffer überhaupt geen inzage kan krijgen.

Procesverloop

2. Op 25 januari 2024 heeft eiseres verzocht om het CJIB-dossier van [A] , inclusief het verhaalsonderzoek en de gepleegde incassomaatregelen. Dit verzoek is afgewezen.
2.1.
Met het bestreden besluit van 12 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens heeft er nog een schriftelijke ronde plaatsgevonden tussen eiseres en de minister.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

De geheime stukken
3. De minister heeft op 15 augustus 2024 stukken ingediend en een verzoek ingediend tot beperkte kennisneming van deze stukken onder verwijzing naar artikel 8:29 de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het gaat om stukken die onderdeel zijn van een procedure op grond van de Wjsg en de stukken daarmee inzet van het geding zijn [1] , handelt de bestuursrechter alsof de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is [2] . De rechtbank kan de stukken die eiseres niet kent alleen bij de beoordeling van het beroep betrekken als eiseres daarvoor toestemming verleent. De rechtbank stelt vast dat er door de rechtbank geen toestemming is gevraagd aan eiseres en dit ook niet op de zitting kon worden gevraagd omdat eiseres daarbij niet aanwezig was. De rechtbank heeft de stukken niet ingezien, maar is ook van oordeel dat dit voor haar uitspraak niet nodig is. De rechtbank heropent het onderzoek daarom niet om eiseres alsnog toestemming te vragen.
Is de Woo van toepassing?
4. De rechtbank stelt vast dat de Woo niet van toepassing is op de informatie waarom eiseres verzoekt. Op grond van artikel 8.8 van de Woo zijn de daarin genoemde bepalingen van de Woo niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet. De Wjsg is opgenomen als bijzondere regeling in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo. Dit betekent dat de Woo niet van toepassing is als de titels 2 tot en met 3b van de Wjsg gelden. Deze titels zien onder meer op de verwerking van tenuitvoerleggingsgegevens. Onder ‘tenuitvoerleggingsgegevens’ vallen: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon inzake de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, die in een dossier of een ander gegevensbestand zijn of worden verwerkt. Om dat soort gegevens gaat het hier. Eiseres wil immers inzage in het CJIB-dossier. Om die reden heeft de minister het verzoek terecht als verzoek op grond van de Wjsg beschouwd.
Heeft de minister het inzageverzoek op grond van de Wjsg terecht afgewezen?
5. Volgens de minister kan eiseres geen beroep doen op artikel 51c van de Wjsg. Op grond van dit artikel kan de minister namelijk alleen tenuitvoerleggingsgegevens verstrekken aan instanties of bij die instanties werkzame personen en niet aan andere personen. De minister verwijst in dat verband naar de Richtlijn (EU) 2016/680 [3] (de Richtlijn), die geïmplementeerd is in de Wjsg en naar de Memorie van Toelichting [4] bij de Wjsg. De minister komt daarom niet toe aan de toetsing of sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Maar de minister stelt dat indien aan de toets wel wordt toegekomen, de inzage in de tenuitvoerleggingsgegevens van [A] door eiseres niet binnen een legitiem doel valt en niet noodzakelijk is. Ook vindt de minister dat het belang van eiseres niet in verhouding staat tot het privacybelang van [A] .
6. Eiseres is het daarmee oneens. Volgens haar volgt uit artikel 51c van de Wjsg dat gegevens aan personen kunnen worden verstrekt voor onder meer het doel van de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing of het verlenen van hulp aan slachtoffers. Zij is een slachtoffer en wil de informatie hebben om verhaal te kunnen halen op [A] . Dat het hierbij moet gaan om een wettelijke taak van een bevoegde autoriteit en dus alleen informatie aan instanties of daarbij werkzame personen kan worden verstrekt, staat niet in de wet, beleidsregels of andere regels. Ook blijkt die beperking niet uit de rechtspraak [5] . Eiseres wijst er verder op dat in het kader van de verwerking van strafvorderlijke gegevens uit artikel 39f, eerste lid, onder f, van de Wjsg volgt dat voor het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit zijn betrokken, wel strafvorderlijke gegevens aan slachtoffers kunnen worden verstrekt. Dat dit niet zou kunnen op grond van artikel 51c van de Wjsg ziet eiseres ook daarom niet.
7. De rechtbank geeft eiseres gelijk. De rechtbank kan uit artikel 51c van de Wsjg niet opmaken dat dit artikel alleen betrekking zou hebben op instanties en aldaar werkende personen. Artikel 51c van de Wjsg ziet op verstrekkingen van tenuitvoerleggingsgegevens aan derden. Het tweede en derde lid van artikel 51c van de Wjsg hebben betrekking op de verstrekking van tenuitvoerleggingsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke, zijnde de minister. Daarin staat het volgende:
2. Voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang kan Onze Minister of het College van procureurs-generaal aan personen of instanties tenuitvoerleggingsgegevens verstrekken voor het doel van:
e. het verlenen van hulp aan slachtoffers.
3. Onze Minister of het College van procureurs-generaal kan slechts gegevens aan personen of instanties als bedoeld in het tweede lid verstrekken, voor zover die gegevens voor die personen of instanties:
a. noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en;
b. in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene, redelijkerwijs wordt voorkomen.
8. Er staat dus ‘personen of instanties’. De rechtbank leest dit zo dat hier ‘personen’ los van instanties wordt bedoeld, omdat de wettekst anders had kunnen volstaan met alleen de term ‘instanties’. Het is immers in zo’n geval niet nodig om ook nog apart de bij die instanties werkzame personen te noemen. De rechtbank stelt verder vast dat het begrip ‘personen’ niet is gedefinieerd in de wet. Wel is het begrip ‘ontvanger’ gedefinieerd, zoals dit ook is gedefinieerd in de Richtlijn [6] : een ontvanger is de natuurlijke persoon aan wie of rechtspersoon of overheidsinstantie waaraan justitiële of strafvorderlijke gegevens, gerechtelijke strafgegevens, tenuitvoerleggingsgegevens of afschriften van rapporten uit persoonsdossiers, worden verstrekt. In die definitie wordt ‘natuurlijke persoon’ naast ‘rechtspersoon’ of ‘overheidsinstantie’ genoemd. De rechtbank leest hierin niet de beperking dat het alleen om bij instanties werkzame personen zou gaan. Die beperking ziet de rechtbank evenmin terug in de rest van de Richtlijn of de Memorie van Toelichting bij de Wjsg.
8.1.
Het valt de rechtbank verder op dat artikel 39f van de Wjsg [7] dezelfde bewoordingen kent als artikel 51c van de Wjsg in de zin dat daarin ook wordt gesproken van ‘personen of instanties’ en van ‘het verlenen van hulp aan slachtoffers’. Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel 39f van de Wjsg volgt juist dat andere (natuurlijke) personen naast de bevoegde instanties gegevens kunnen ontvangen. [8] Daarnaast bestaat er bij dit artikel de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Aanwijzing), waarin staat dat strafvorderlijke gegevens op grond van dit artikel kunnen worden verstrekt ten behoeve van de vergoeding aan het slachtoffer van de schade, die is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit en ‘aan degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit’. [9] De rechtbank ziet niet in hoe het begrip ‘personen’ in het ene artikel in de wet anders zou moeten worden uitgelegd dan in het andere artikel in diezelfde wet. De rechtbank begrijpt weliswaar dat artikel 39f op strafvorderlijke gegevens ziet en artikel 51c op tenuitvoerleggingsgegevens, maar de aard van de gegevens verklaart het verschil in uitleg van dezelfde begrippen niet.
8.2.
Voor zover de minister verder voor de uitleg van artikel 51c van de Wjsg verwijst naar de Beleidsregel verstrekking tenuitvoerleggingsgegevens (de Beleidsregel), wijst de rechtbank op het volgende. Zelfs als een beleidsregel al iets zou kunnen zeggen over een wettelijke definitie, stelt de rechtbank vast dat in de Beleidsregel weliswaar voorbeelden worden genoemd van verstrekkingen aan instanties, maar in de Beleidsregel staat niet dat alleen instanties tenuitvoerleggingsgegevens kunnen krijgen op grond van artikel 51c van de Wjsg.
8.3.
De rechtbank vindt dat dit alles maakt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres als ‘persoon’ op grond van artikel 51 van de Wjsg geen aanspraak kan maken op verstrekking van de gegevens, omdat zij dit als slachtoffer hoe dan ook niet zou kunnen vragen op grond van dit artikel. De beroepsgrond slaagt.
8.4.
De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de andere beroepsgronden, die onder andere zien op de vraag of een juiste beoordeling in de zin van artikel 51c, derde lid, van de Wjsg is gemaakt. De reden daarvoor is dat de beoordeling die de minister nu subsidiair heeft gemaakt, is gekleurd vanuit het perspectief dat eiseres als natuurlijk persoon überhaupt geen beroep kan doen op artikel 51c van de Wjsg. Dit kleurt met andere woorden de beoordeling die de minister in het kader van het derde lid van dit artikel heeft gemaakt. De minister moet dit daarom opnieuw doen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister kan het verzoek van eiseres niet afwijzen, omdat zij als slachtoffer geen beroep op artikel 51c van de Wjsg zou kunnen doen. Dat betekent niet dat de minister ook de gegevens aan eiseres moet verstrekken. De minister moet opnieuw naar het verzoek kijken en bepalen of de tenuitvoerleggingsgegevens aan eiseres kunnen worden verstrekt. Daarbij moet de minister de in het derde lid van artikel 51c van de Wjsg genoemde beoordeling maken, in de zin dat de minister beoordeelt of de gegevens voor eiseres noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene redelijkerwijs wordt voorkomen. Dat moet de minister doen, met inachtneming van deze uitspraak. Aangezien de minister een geheel nieuwe beoordeling moet maken, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of de bestuurlijke lus toe te passen. De minister moet binnen de wettelijke termijn van zes weken een nieuw besluit nemen.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.360,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van repliek met een waarde per punt van € 907,- met wegingsfactor 1). De gemachtigde van eiseres heeft daarnaast verzocht om een vergoeding van de reiskosten van € 26,60. Omdat de gemachtigde van eiseres niet op de zitting aanwezig was, zijn dit geen proceskosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar van 12 juni 2024;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.360,50;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367.
3.Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016.
4.Kamerstuk 2017/2018, 34889, nr. 3.
5.Eiseres verwijst in dat verband onder meer naar de volgende arresten van het gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2023:605 en ECLI:NL:GHSGR:2010:BO4912.
6.Zie artikel 1, onder u, van de Wjsg en artikel 3, onder 10, van de Richtlijn.
7.Dit artikel gaat over de verwerking van strafvorderlijke gegevens.
8.Kamerstuk 2017/2018, 34889, nr. 3.
9.Zie de Aanwijzing, onder hoofdstuk III, paragraaf 3 ‘de ontvangers’, onder f ‘het verlenen van hulp aan slachtoffers en andere die bij een strafbaar feit betrokken zijn’.