ECLI:NL:RBMNE:2025:5608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/5844 en UTR 24/5901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor containeropstelplaats bij horecabedrijven in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2025 een tussenuitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die is verleend voor het gebruik van een deel van een tuin als containeropstelplaats voor afval bij horecabedrijven in Utrecht. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht de omgevingsvergunning op 7 maart 2024 heeft verleend, maar dat het aan de vergunning verbonden voorschrift onvoldoende duidelijk is. Dit voorschrift stelt dat bedrijfsafval tussen 10.00 en 22.00 uur in de containers gedeponeerd moet worden, maar regelt niet adequaat dat er geen afval of andere voorwerpen buiten dit tijdvak bij de containers geplaatst mogen worden. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen.

Eisers, waaronder de Utrechtse Bomenstichting, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, omdat deze in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en het horecabeleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de containeropstelplaats niet past binnen de bestemming ‘Tuin’ en dat er een omgevingsvergunning voor nodig is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college onvoldoende heeft aangetoond hoe het voorschrift zich verhoudt tot de geluidgrenswaarden in het omgevingsplan. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken te reageren op de mogelijkheid om de gebreken te herstellen en heeft de verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5844 en UTR 24/5901
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

1.1. Utrechtse Bomenstichting,uit Utrecht (UBS),

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),

2.[eiseres sub 2] , uit [plaats] , (eiseres)

(gezamenlijk: eisers).
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder
(gemachtigde: C. Rietveld).
Inleiding
1. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning om een deel van de tuin als containeropstelplaats voor afval te gebruiken bij de horecabedrijven aan de [adres] te [plaats] (het perceel). Dit gebruik is in strijd met het omgevingsplan. Het college heeft de omgevingsvergunning op 7 maart 2024 verleend.
1.1.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 2 augustus 2024 op de bezwaren (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten met toevoeging van een voorschrift over het tijdvak waarbinnen afval in de containers gedeponeerd mag worden.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld. Het beroep onder nummer UTR 24/5855 is ingediend door UBS. Het beroep onder nummer UTR 24/5901 is ingediend door eiseres. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025 gelijktijdig met de beroepen in de zaken UTR 24/2197 en UTR 24/2200 op zitting behandeld. Voor onderhavige zaak hebben hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van UBS, eiseres en de gemachtigde van het college. De vergunninghouder is niet op zitting verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Toetsingskader
3. Op het deel van het perceel waarop de aanvraag om omgevingsvergunning ziet, rust op grond van het van het omgevingsplan deel uitmakende bestemmingsplan ‘ [adres] ’ de bestemming ‘Tuin’. In een eerdere uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het gebruik als containeropstelplaats voor afval in strijd is met artikel 4.1 van de planregels. [1] Hierin is bepaald dat de voor ‘Tuin’ aangewezen gronden uitsluitend bestemd zijn voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Om die reden is voor het beoogde gebruik een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit vereist, op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow). Op de aangrenzende gronden binnen het perceel rust de bestemming ‘Centrum’. In het op die gronden aanwezige gebouw zijn horecabedrijven gevestigd. Niet in geschil is dat horecabedrijven op grond van de planregels zijn toegestaan.
3.1.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Het behoud van de boom
4. UBS voert aan dat de containeropstelplaats te dicht op de achterste boom in de tuin staat. Door containers te plaatsen en te verrijden en kratten, biervaten en afval op te slaan, zal de boom beschadigen.
4.1.
Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat als een boom niet in stand wordt gelaten, het college over de bevoegdheid beschikt om hiertegen handhavend op te treden. Het is aan vergunninghouder om ervoor te zorgen dat de boom in stand blijft. In dit geval heeft het college geen reden gezien om te twijfelen aan de instandhouding van de boom en gaat het ervan uit dat vergunninghouder rekening houdt met de boom.
4.2.
De rechtbank kan het college op zichzelf volgen in het standpunt dat de activiteit waar de omgevingsvergunning voor is verleend, niet tot gevolg heeft dat de boom niet in stand wordt gelaten. UBS heeft niet aannemelijk gemaakt dat de activiteit een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de boom. In het verweerschrift en tijdens de zitting is door het college nader toegelicht dat de bomendeskundige van de gemeente Utrecht betrokken is geweest. Deze heeft specifiek gekeken naar het verwijderen van bielzen, het toevoegen van grind en het plaatsen van containers nabij de boom. Op voorhand is niet vast te stellen dat de boom dusdanig te lijden zal hebben onder de containers dat deze hierdoor niet in stand zal blijven. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in redelijkheid niet kon worden verleend.
4.3.
Het college heeft verder in het verweerschrift verklaard dat het afval in de containers gedeponeerd moet worden en dat kratten met lege flessen in open rolcontainers mogen worden geplaatst. Met het aan de vergunning verbonden voorschrift heeft het college willen voorkomen dat allerlei losse voorwerpen bij de boom worden geplaatst. Het college heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat het afval in de containers moet, dat de klep hiervan dicht moet zijn en dat het niet de bedoeling is dat bijvoorbeeld biervaten en tonnen met frituurvet buiten de containers worden geplaatst. Het voorschrift dat dit zou moeten regelen luidt als volgt: “Het bedrijfsafval wordt – behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden – tussen 10.00 en 22.00 uur in de containers gedeponeerd.” De rechtbank ziet in dit voorschrift louter een tijdsbeperking voor het in de containers mogen deponeren van afval. Niet voldoende duidelijk is of het voorschrift ook een beperking oplegt om afval of andere voorwerpen, zoals kratten en biervaten, buiten het tijdvak, los tegen of nabij de boom, naast de containers te plaatsen. Het voorschrift regelt naar het oordeel van de rechtbank dus niet sluitend hetgeen het college daarmee heeft beoogd. In zoverre slaagt het betoog van UBS. De rechtbank zal aan het slot van deze uitspraak aangeven welk gevolg dit heeft.
Strijd met het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
5. Eisers voeren beiden aan dat met het verlenen van deze omgevingsvergunning sprake is van een uitbreiding van de horecafunctie, wat in strijd is met het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (het horecabeleid). De containeropstelplaats is een facilitaire ruimte en daarmee een uitbreiding van de horeca. Het college had de omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de horeca daarom moeten weigeren op basis van het horecabeleid.
5.1.
Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat voor een nieuwe horecavestiging of uitbreiding van een bestaande horecavestiging waarvoor moet worden afgeweken van het omgevingsplan, aan de hand van het horecabeleid beoordeeld wordt of vergunningverlening gewenst is. In het bestemmingsplan “ [adres] , Binnenstad”, dat deel uitmaakt van het omgevingsplan, is horeca gedefinieerd als “het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of exploiteren van zaalaccommodatie”. Omdat er in de tuin geen drank en/of etenswaren zullen worden verstrekt en de tuin ook niet wordt verhuurd voor bijeenkomsten, is naar het oordeel van het college met het toestaan van de containeropstelplaats geen sprake van een uitbreiding van het horecabedrijf. Om die reden is volgens het college het horecabeleid hierop niet van toepassing.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het horecabeleid zich richt op de beoordeling van ‘horeca initiatieven’ waarvoor moet worden afgeweken van het omgevingsplan. De werkwijze die het horecabeleid voorschrijft is als volgt. In het horecabeleid wordt gewerkt met profielen per deelgebied. Bij initiatieven wordt beoordeeld of deze passen binnen het profiel van het deelgebied. Vervolgens wordt specifiek gekeken naar de locatie (pand, situatie, omgeving) en naar de actuele situatie in het deelgebied. Zo kan het voorkomen dat na een aantal nieuwe ontwikkelingen in een deelgebied een situatie is ontstaan die verdere groei van horeca onwenselijk maakt, ook als dat wel past in het profiel. Voor de binnenstad zijn de profielen nader uitgewerkt met zoneringen (blauwe lijnen). De zones geven de preferente ontwikkelingsgebieden aan. Voor initiatieven binnen een deelgebied, maar buiten een zone, kan slechts bij uitzondering een omgevingsvergunning worden verleend. Kortweg gesteld geldt voor horeca initiatieven binnen een blauwe lijn "Ja, mits", terwijl voor de overige delen van het benoemde deelgebied het uitgangspunt is "Nee, tenzij”.
5.3.
[adres] is in het horecabeleid opgenomen binnen profiel 3 ( [locatie] ). Op de daarbij behorende kaart is bij het perceel een rode lijn weergegeven. De betekenis hiervan is dat het perceel in het horecabeleid als ontwikkellocatie is verwijderd ten opzichte van het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2012 (het voormalige horecabeleid). Er is op het perceel dus niet langer sprake van een blauwe lijn. Om die reden moeten horeca initiatieven worden beoordeeld worden op basis van het “Nee, tenzij” principe.
5.4.
Om te bepalen of een initiatief voldoet aan het omgevingsplan zijn de regels en de daarbij behorende begripsomschrijvingen uit het omgevingsplan bepalend. In haar uitspraak van 19 december 2023 [2] heeft de rechtbank eerder reeds geoordeeld dat de containeropstelplaats voor afval van de op het perceel aanwezige horecabedrijven, niet passend is binnen de bestemming ‘Tuin’. Om die reden is voor de opslag een omgevingsvergunning nodig om af te wijken van het omgevingsplan. Het enkele feit dat een containeropstelplaats voor afval niet expliciet is genoemd in de begripsomschrijving van horeca uit het voor het perceel geldende deel van het omgevingsplan, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het horecabeleid hierop niet van toepassing. Het horecabeleid is immers juist bedoeld om horeca initiatieven te beoordelen die niet passen in het omgevingsplan. Nog los van het feit dat een begripsomschrijving uit het omgevingsplan niet bepalend is voor de reikwijdte van het horecabeleid, zou met de uitleg die het college geeft aan de term ‘horeca initiatief’ elke uitbreiding van een horecabedrijf die niet primair ziet op het “het bedrijfsmatig verstrekken van drank en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of exploiteren van zaalaccommodatie” niet aangemerkt kunnen worden als een horeca initiatief waarop het horecabeleid van toepassing is. Dat zou betekenen dat bijvoorbeeld een uitbreiding van een horecabedrijf met een keuken, opslagruimte, ontvangstruimte of sanitaire voorziening, niet aan de hand van het horecabeleid beoordeeld zou moeten worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke enge uitleg niet met het horecabeleid beoogd. Wat precies valt onder de termen van een horeca initiatief is weliswaar in het horecabeleid niet nader omschreven, maar wel is af te leiden dat het horecabeleid zich richt op een breed scala van horeca- en foodconcepten en allerlei vormen van mengformules (zoals winkelformules) met ondersteunende horeca. Gelet op deze brede reikwijdte van het horecabeleid en het doel om horeca initiatieven die niet passend zijn binnen het omgevingsplan te kunnen beoordelen of hiervoor omgevingsvergunning kan worden verleend, volgt de rechtbank het betoog van het college niet.
5.5.
De conclusie uit het voorgaande is dat de aanvraag mede aan de hand van het horecabeleid diende te worden beoordeeld en op basis van het voor het perceel geldende “Nee, tenzij” principe. In zoverre slaagt dus het betoog van eisers. Dat maakt overigens nog niet dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had kunnen worden verleend. Daarop zal de rechtbank in het navolgende verder ingaan.
Strijd met overig gemeentelijk beleid
6. Eiseres voert aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden omdat hiermee wordt ingegaan tegen de omgevingsvisie waarin aandacht wordt geschonken aan de vergroening van de binnenstad. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 – onderdeel van de omgevingsvisie – staat dat kwaliteit en leefbaarheid leidend zijn in de ontwikkeling van de stad. Door de containeropstelplaats wordt de leefbaarheid (veiligheid) ernstig aangetast. Ook is er strijd met diverse punten uit de nota ‘Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023, Gezondheid voor iedereen’ waarin onder meer is beschreven dat iedereen recht heeft op gezonde lucht, dat stille plekken worden beschermd en het principe ‘groen, tenzij’ wordt gehanteerd.
6.1.
Het college heeft in het bestreden besluit zijn standpunt toegelicht waarom de omgevingsvergunning niet is verleend in strijd met het genoemde gemeentelijke beleid. Het college merkt daar onder meer over op dat de omgevingsvisie het gemeentelijke beleid bevat met ambities over de leefomgeving voor de stad als geheel. De omgevingsvisie bevat geen regels waaraan rechtstreeks getoetst kan worden. Bij het afwijken van omgevingsplannen en het beoordelen van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het wel van belang dat de plannen passen binnen de ambities die zijn vastgesteld. Dat is volgens het college het geval. Het college merkt hier over onder meer op dat de bestaande verharding met de omgevingsvergunning niet toeneemt en er sprake is van een groen beeld vanaf de straat door de taxushaag.
6.2.
De rechtbank kan de gegeven motivering van het college volgen. De rechtbank overweegt in dat verband dat de in algemene termen geformuleerde beleidsuitgangspunten en ambities in de genoemde beleidsdocumenten geen concrete aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de containeropstelplaats in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat de containeropstelplaats beperkt is in omvang en er geen groen voor wordt opgeofferd.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
7. Eiseres vindt dat geen volwaardige toetsing heeft plaatsgevonden aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De adviezen van de stedenbouwkundige afdeling die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd beperken zich tot de aanvaardbaarheid uit een oogpunt van de monumentwaarde en de stadsontwikkeling. De functies wonen en horeca zijn niet bij elkaar gebracht. Eiseres geeft aan overlast te ondervinden van de bezoekers die komen en gaan en personeel dat zich in de tuin ophoudt. Het geluid van het storten van glas in de containers en het verrijden van de containers is in huis te horen. Eiseres betoogt dat ten onrechte niet is getoetst aan artikel 22.63 (en artikel 22.56 en 22.70) van de bruidsschat uit het omgevingsplan. De geur van het vuilnis trekt vliegen en ratten aan. Het opslaan van statiegeldflessen trekt dieven aan. De belangenafweging – wonen tegenover het commercieel exploiteren van ruimte – zou ten gunste van wonen moeten uitvallen. Bewoners moeten erop kunnen rekenen dat hun belangen door het omgevingsplan worden beschermd en de commerciële belangen van de aanvrager zijn daaraan ondergeschikt. Alternatieve mogelijkheden voor het opslaan van afval zijn niet overwogen.
7.1.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank – mede aan de hand van de stedenbouwkundige adviezen – op het standpunt kunnen stellen dat de containeropstelplaats met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op zichzelf niet onaanvaardbaar hoeft te zijn. Ondanks dat een horeca initiatief beoordeeld moet worden aan de hand van het horecabeleid op basis van het “Nee, tenzij” principe, is de rechtbank van oordeel dat het college doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van vergunninghouder om een deel van de bestemming ‘Tuin’ te benutten als containeropstelplaats. De rechtbank overweegt in dat verband dat de containeropstelplaats beperkt is in omvang, vanaf openbaar gebied aan het zicht wordt onttrokken door een omheining en direct ten dienste staat van de overeenkomstig het omgevingsplan toegelaten horecabedrijven op het perceel. Als afval uitsluitend in de containers wordt gedeponeerd en niet in zakken daarnaast wordt geplaatst, is het risico op het aantrekken van ongedierte voldoende ondervangen. De door eiseres als bijlage bij haar aanvullende beroepsschrift overgelegde foto’s tonen overtuigend aan dat het verbinden van een sluitend voorschrift op dit punt en het toezien op de naleving daarvan ook echt noodzakelijk is. De foto’s laten zien dat door de horecabedrijven bijzonder slordig met afval wordt omgesprongen. Vuilniszakken met afval liggen buiten de containers opgestapeld op de grond, de containers zijn overvol waardoor de kleppen open staan, er liggen tonnen op de grond en bierfusten staan los op de grond. Ook staan er stoelen opgestapeld, waarvoor de omgevingsvergunning niet is verleend. Zoals onder 4.3. al overwogen, is het aan de omgevingsvergunning voorschrift ontoereikend.
7.2.
Als het gaat om geluid is in het stedenbouwkundige advies, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, opgemerkt dat van geluidsoverlast geen sprake is daar het een druk deel van de binnenstad betreft waar enig geluid niet als onoverkomelijk wordt geacht. Aanvullend heeft het college hierover in het bestreden besluit opgemerkt dat piekgeluiden bij het in de containers werpen van afval in de woning van eiseres zijn te horen, maar dat van overlast niet direct sprake is. Gezien de specifieke locatie in de binnenstad en naast horecabedrijven zal enig geluid geaccepteerd moeten worden. Daarbij merkt het college onder meer op dat in het omgevingsplan milieubelastende activiteiten kunnen worden aangewezen waaraan eisen kunnen worden gesteld aan het geluidsniveau, maar dat hier geen sprake is van een aangewezen milieubelastend activiteit waarvoor geluidnormen gelden. Met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift heeft het college geluidoverlast (pieken in het geluid in de nacht en vroege ochtenduren) willen beperken (afval mag uitsluitend binnen het tijdvak van 10.00 tot 22.00 uur in de containers worden gedeponeerd) en heeft het beoogd te regelen dat afval uitsluitend in de afvalcontainers mag worden gedeponeerd en niet daarbuiten.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eventuele hinder die eiseres ondervindt van de horecabedrijven, vanwege bezoekers die komen en gaan en personeel dat zich in de tuin ophoudt, niet in verband kan worden gebracht met de verleende omgevingsvergunning. In zoverre slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het voorschrift met de gestelde tijdsbeperking onvoldoende zeker stelt dat geluid van het gebruik van de containers tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Dat geldt in het bijzonder voor de piekgeluiden die worden veroorzaakt door het dichtvallen van de deksels van de containers (en kliko’s), het in de containers werpen van glasafval en het plaatsen van lege flessen in kratten. Met de enkele stellingname dat geen sprake is van geluidsoverlast en dat in de binnenstad dergelijk geluid geduld zou moeten worden, schiet de afweging die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd te kort en kan de omgevingsvergunning de toets aan een evenwichtige toedeling van functies niet doorstaan.
7.4.
In dit verband heeft eiseres terecht gewezen op artikel 22.63 van de bruidsschat uit het omgevingsplan. Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder zijn in deze bepaling maximaal toelaatbare waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw (zoals de woning van eiseres) gesteld. Afdeling 22.3, waar artikel 22.63 in is opgenomen, is van toepassing op milieubelastende activiteiten als bedoeld in de bijlage bij de Ow. In de bijlage bij de Ow is de milieubelastende activiteit omschreven als een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit. De opslag van bedrijfsafval in containers is aan te merken als een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Anders dan het college ziet de rechtbank niet in waarom artikel 22.63 niet van toepassing zou zijn op het geluid dat wordt veroorzaakt door het gebruik van de afvalcontainers. Als het college met de omgevingsvergunning ook een afwijking van artikel 22.63 van de bruidsschat had willen toestaan, had dat expliciet in de omgevingsvergunning moeten worden vermeld. Ook had in dat geval inzichtelijk moeten zijn uitgewerkt in de daaraan ten grondslag gelegde afweging van belangen waarom een afwijking van deze grenswaarden voor geluid het woon- en leefklimaat van onder meer eiseres niet onaanvaardbaar zou aantasten. Nu dit niet is gebeurd leest de rechtbank de omgevingsvergunning zo dat de waarden voor geluid uit artikel 22.63 van de bruidsschat onverminderd van toepassing zijn. Nu het voorschrift dat aan de omgevingsvergunning is verbonden uitdrukkelijk toestaat dat afval (waaronder het glaswerk en lege flessen) ook na 19.00 uur in de containers kan worden gedeponeerd, is onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe dit zich verhoudt tot de grenswaarden voor geluid uit artikel 22.63 van de bruidsschat. In zoverre slaagt het betoog van eiseres.
Aanvraag onduidelijk
8. Eiseres stelt dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend omdat de inhoud van de aanvraag te onduidelijk was om in behandeling te nemen en niet voldoet niet aan de aanvraagvereisten van de artikelen 22.280 en 22.286 van het omgevingsplan. Daarbij is de formulering in de vergunning (gedeeltelijk wijzigen van het gebruik van de tuin) niet in overeenstemming met de aanvraag (opslaan bedrijfsafval) en zorgt dat ervoor dat het gaat over de gehele tuin. De formulering als containeropstelplaats is volgens eiseres ook onjuist omdat dit normaliter de betekenis heeft van een plaats die is aangewezen door de gemeente op de openbare weg.
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de term ‘containeropstelplaats’ verwarring wekt en dat het in de gehele tuin zou zijn toegestaan om containers te plaatsen. De bij de omgevingsvergunning behorende aanvraag met tekeningen maken voldoende duidelijk dat de containers uitsluitend op de daarop aangeduide plaats binnen de tuin mogen worden geplaatst. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag niet voldoende duidelijk was om in behandeling te nemen. De artikelen 22.280 en 22.286 van de van het omgevingsplan deel uitmakende bruidsschat zien op de toepassing van in het omgevingsplan zelf opgenomen (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheden. De aanvraag ziet op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waarop genoemde bepalingen niet van toepassing zijn. Deze gronden slagen niet.
Strijd met algemene zorgplichten Omgevingswet
9. Eiseres betoogt dat het college door de omgevingsvergunning te verlenen, onvoldoende invulling heeft gegeven aan de algemene zorgplichten uit artikel 1.6 en artikel 1.7 van de Ow.
9.1.
De algemene zorgplichten uit artikel 1.6 en 1.7 van de Ow richten zich primair tot degene die een activiteit verricht. In dit geval is dat dus vergunninghouder. De zorgplichten richten zich niet tot het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bestuurlijke taak om aan de hand van de voor de betrokken activiteit geldende beoordelingsregels besluiten te nemen op aanvragen om een omgevingsvergunning. De zorgplichten hebben een rechtstreekse werking en kunnen niet als beoordelingsregel betrokken worden bij de vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gelegenheid tot herstel van de gebreken
10. Zoals onder 4.3 en 7.3 is overwogen bevat het besluit gebreken. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen [3] . De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. [4] In het navolgende zal de rechtbank toelichten op welke wijze de gebreken kunnen worden hersteld.
10.1.
Zoals onder 4.3 overwogen heeft het college met het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift expliciet willen regelen dat afval uitsluitend in de containers mag worden gedeponeerd en niet daarbuiten. Het voorschrift is op dit punt onvoldoende duidelijk. Het college kan het gebrek herstellen door in het aan de vergunning te verbinden voorschrift duidelijk te bepalen dat afval uitsluitend in de containers mag worden gedeponeerd en dat afval (los of in zakken) en andere zaken, zoals bierfusten, tonnen en lege flessen, niet buiten de containers mogen worden geplaatst. Verder moet worden bepaald dat de deksels van de containers, behoudens bij het deponeren van afval, gesloten moeten blijven.
10.2.
Zoals onder 7.3 overwogen dient het college verder inzichtelijk te maken hoe het voorschrift dat afval uitsluitend binnen het tijdvak van 10.00 tot 22.00 uur in de containers mag worden gedeponeerd, zich verhoudt tot de gestelde grenswaarden voor geluid in artikel 22.63 van de bruidsschat uit het omgevingsplan. Het voorschrift kan de indruk wekken dat met het deponeren van afval niet behoeft te worden voldaan aan deze grenswaarden. Met het oog op het beperken van geluidsoverlast en de naleving van de grenswaarden voor geluid uit voornoemd artikel dient het college, bijvoorbeeld aan de hand van geluidonderzoek, te bezien of het nodig is dat er verdergaande beperkingen in het voorschrift moeten worden vastgelegd. Bijvoorbeeld door een verdere inperking van het tijdvak waarin afval (of bepaalde soorten van afval, zoals glaswerk) in de containers mag worden gedeponeerd en dat lege flessen uitsluitend inpandig in kratten mogen worden geplaatst.
10.3.
Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, dient hij dit uiterlijk binnen acht weken te doen en zal de rechtbank zowel eisers als vergunninghouder in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10.4.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [5]
10.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7787.
2.Uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7787.
3.Krachtens artikel 8:51, eerste lid, van de Awb.
4.Op grond van artikel 8:80a van de Awb.
5.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.