ECLI:NL:RBMNE:2025:5609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
UTR 24/2197
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining nabij een grote boom en de beoordeling van procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining nabij een grote boom, aangevraagd door de Utrechtse Bomenstichting (UBS). De rechtbank oordeelt dat, hoewel de omheining al is geplaatst, UBS nog procesbelang heeft, omdat de blijvende aanwezigheid van de palen in de grond gevolgen kan hebben voor de boom. De rechtbank stelt vast dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, ondanks dat het belang van de boom niet expliciet in de afweging is meegenomen. De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning kon verlenen, omdat de omheining ten dienste staat van het afschermen van een containeropslagplaats, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het college de belangen goed heeft afgewogen en dat het beroep van UBS ongegrond is. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten aan UBS en het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij het verlenen van omgevingsvergunningen ook de belangen van natuur en milieu in overweging te nemen, zelfs als deze niet expliciet zijn genoemd in de besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting (UBS), eiseres

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college), verweerder
(gemachtigde: C. Rietveld).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een omheining in de directe nabijheid van een grote boom op het adres [adres] in [plaats] (het perceel). In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van UBS over de omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van de omheining met het besluit van 9 augustus 2023 verleend. UBS heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 23 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunning, met aanvullende motivering en grondslag, in stand gelaten.
1.3.
UBS heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2025, gelijktijdig met de beroepen UTR 24/2200, UTR 24/5844 en UTR 24/5901, op zitting behandeld. Naast de partijen in de andere genoemde zaken, hebben voor wat betreft onderhavige zaak hieraan deelgenomen: de gemachtigde van UBS en de gemachtigde van het college.
1.5.
De verleende omgevingsvergunning in deze zaak hangt samen met de omgevingsvergunning voor het in strijd met de bestemming ‘Tuin’ gebruiken van een deel van het perceel als containeropstelplaats voor afval. De rechtbank heeft heden onder nummer UTR 24/5844 en UTR 25/5901 ook uitspraak gedaan op het beroep van onder meer UBS over deze omgevingsvergunning.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid kon verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van UBS.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van UBS ongegrond is en dat de omgevingsvergunning kon worden verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Procesbelang
3. Ambtshalve zal de rechtbank eerst vaststellen of UBS nog procesbelang heeft bij een uitspraak. UBS heeft beroep ingesteld omdat zij vreest dat de in de grond aangebrachte palen van de omheining schade toebrengen aan de wortels van de boom. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar was de omheining echter reeds geplaatst. Daarom kan met deze procedure dus niet meer worden voorkomen dat de omheining wordt geplaatst en daardoor schade aan de boom wordt toegebracht. Als sprake is van schade, dan is die reeds ontstaan en niet meer ongedaan te maken. De rechtbank kan zich echter wel voorstellen dat de blijvende aanwezigheid van het ondergrondse deel van de omheining (de palen in de grond) gevolgen kan hebben voor de doorgroeimogelijkheid van de boom en het herstel van eventueel ontstane schade aan het wortelpakket. Een geslaagd beroep in deze procedure kan ertoe leiden dat de omgevingsvergunning als nog moet worden geweigerd met als gevolg dat de omheining (zo nodig in het kader van een handhavingsprocedure) moet worden verwijderd. Om die reden is naar het oordeel van de rechtbank nog procesbelang aanwezig bij een uitspraak.
Overgangsrecht en toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning vóór 1 januari 2024 is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
4.1.
Ten tijde van het bestreden besluit rustte op het deel van het perceel waarop de omheining is geprojecteerd, op grond van het bestemmingsplan ‘ [adres] ’, de bestemming ‘Tuin’. Niet in geschil is dat de omheining in strijd is met artikel 4.2 van de planregels. Hierin is bepaald dat alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. De omheining is bedoeld om de containeropstelplaats aan het zicht te onttrekken en staat dus ten dienste van een gebruik dat in strijd is met de bestemming ‘Tuin’. [1] Om een omgevingsvergunning te verlenen heeft het college in het besluit op bezwaar van 23 februari 2024 de omgevingsvergunning in stand gelaten met verbetering van de motivering en met aanvulling van een grondslag. De aanvraag voor de bouw van de omheining heeft het college hierbij op grond van artikel 2.10, tweede lid, alsnog mede aangemerkt als aanvraag om een vergunning voor de activiteit planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met de aanvullende motivering over de afwijking van het bestemmingsplan heeft het college de verleende omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, in stand gelaten.
4.2.
Bij de beslissing om al dan niet in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beschikt het college over beleidsruimte en moet het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Waarom is UBS het niet eens met de omgevingsvergunning?
5. UBS vreest dat de in de grond aangebrachte palen van de omheining schade toebrengen aan de wortels van de boom. Het belang van het behoud van de boom had daarom moeten worden meegewogen bij het nemen van het besluit om af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens UBS blijkt uit het besluit niet dat het behoud van de boom een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding. UBS wijst in dat verband ook op artikel 4:11, derde lid, van de Algemene plaatselijke Verordening van Utrecht , op grond waarvan de verplichting kan worden opgelegd voorzieningen te treffen als door uitvoering van werkzaamheden het voortbestaan van een houtopstand waarop het verbod tot het vellen van toepassing is, ernstig wordt bedreigd.
Bestreden besluit
6. Het college heeft op grond van een advies van de stedenbouwkundige afdeling geoordeeld dat de omheining, met beplanting, passend is bij het karakter van de tuin. Het kappen van de boom is niet aangevraagd en staat in deze procedure niet ter discussie. Om die reden kan volgens het college de conditie en eventuele schade aan de boom niet in deze procedure worden beoordeeld. In het verweerschrift heeft het college aanvullend toegelicht dat ingeval de omheining ten dienste zou staan van de tuinbestemming, bijvoorbeeld voor het afschermen van tuinafval, deze zonder meer zou zijn toegestaan en het behoud van de boom dan geen enkele rol had kunnen spelen bij de beoordeling van de aanvraag. Ten slotte betoogt het college dat bij het ontstaan van schade aan de boom waardoor deze niet meer kan voortbestaan, het bevoegd is om handhavend op te treden.
Wat vindt de rechtbank?
7. Het behoud van de boom is een belang dat naar het oordeel van de rechtbank betrokken had moeten worden in de afweging om omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan plaatsen van de omheining. Dat de conditie en eventuele schade aan de boom volgens het college niet in deze procedure kan worden beoordeeld is derhalve onjuist. Dat leidt echter niet tot het oordeel dat de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had kunnen worden verleend.
7.1.
In het verweerschrift heeft het college verklaard dat niet is gebleken dat de omheining schade aan de boom zal toebrengen. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat de bomendeskundige van de gemeente Utrecht bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest en op voorhand geen negatieve gevolgen voor het behoud van de boom heeft voorzien. In het verweerschrift heeft het college verder toegelicht dat de omheining binnen de tuinbestemming zonder meer is toegestaan. De afwijking van de bestemming ziet dus als zodanig niet op de bouwmogelijkheid (en het kunnen aanbrengen van palen in de grond) maar op het feit dat de omheining ten dienste staat van het afschermen van de containeropslagplaats, welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat om die reden het behoud van de boom in de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening een beperkte rol speelt.
7.2.
Zowel UBS als het college hebben in dit verband nog gewezen op de bevoegdheid uit artikel 4:11, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht . Deze bepaling luidt als volgt: “Indien een houtopstand waarop het verbod tot het vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, door uitvoering van werkzaamheden, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.” Voor zover UBS hiermee heeft willen betogen dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend omdat door de bouw van de omheining het voortbestaan van de boom ernstig wordt bedreigd, is dit niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren.

Conclusie en gevolgen

8. Zoals onder 7 toegelicht bevat het besluit een gebrek omdat het belang van het behoud van de boom niet in de afweging is betrokken. Met de in het verweerschrift en de tijdens de zitting gegeven toelichting heeft het college echter als nog deugdelijk gemotiveerd dat de omgevingsvergunning, ook gelet op het belang van het behoud van de boom, in redelijkheid kon worden verleend. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren, nu niet aannemelijk is dat UBS daardoor in haar belangen is geschaad. UBS kon immers ter zitting een reactie geven op de aanvulling van de motivering.
8.1.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend: voor het indienen van het bezwaarschrift 1 punt, en voor het verschijnen op de hoorzitting 1 punt, met een waarde per punt van € 647,-. Voor het indienen van het beroepschrift 1 punt en voor het verschijnen op de zitting 1 punt, met een waarde per punt van € 907,-. Toegekend wordt € 3.108,-. Ook zal de rechtbank bepalen dat het college aan UBS het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 371,- aan UBS te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van UBS tot een bedrag van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 19 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7787, heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat het gebruik van de tuin voor een containeropstelplaats in strijd is met de bestemming ‘Tuin’.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3567.