ECLI:NL:RBMNE:2025:5674

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
11638651 \ AC EXPL 25-911
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over loonbetaling in een overeenkomst van opdracht met bewijslevering

In deze zaak vordert eiseres betaling van loon op basis van een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft op 5 november 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarin eiseres, handelend onder de naam van haar eenmanszaak, een bedrag van € 2.092,09 vordert van gedaagde partijen, die samen een vennootschap onder firma vormen. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 13 augustus 2025, waarin eiseres werd toegelaten tot bewijslevering van haar stellingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres deels is geslaagd in het leveren van bewijs, met name voor de stylingwerkzaamheden die zij heeft verricht. De kantonrechter oordeelt dat deze werkzaamheden niet als een vriendendienst kunnen worden gekwalificeerd, maar als werkzaamheden verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zoals bedoeld in artikel 7:405 lid 1 BW. Eiseres heeft recht op betaling van € 1.205,93 voor de stylingwerkzaamheden, € 840,00 voor de PA werkzaamheden en € 46,16 voor werkzaamheden in september 2022. De vordering tot nabetaling van € 7.000,00 voor PA werkzaamheden is afgewezen, omdat eiseres niet heeft bewezen dat partijen een hoger loon zijn overeengekomen. Gedaagde partijen zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten komen voor rekening van gedaagde partijen, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11638651 \ AC EXPL 25-911
Vonnis van 5 november 2025
in de zaak van
[eiseres] , tevens handelend als eenmanszaak onder de naam [handelsnaam],
wonend in [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.S.C. Pinckaers,
tegen

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [gedaagde sub 1] ,

gevestigd in [plaats 2] , hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] , in haar hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1] en in privé,
wonende te [plaats 1] , hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] , in zijn hoedanigheid van vennoot van [gedaagde sub 1],
wonend in [plaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. A. Coppelmans.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de stukken zoals genoemd in het tussenvonnis van 13 augustus 2025,
  • de akte van [eiseres] met producties 42 en 43 van 10 september 2025,
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 1] c.s. van 8 oktober 2025.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
In het tussenvonnis van 13 augustus 2025 is bepaald dat [eiseres] zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs van een aantal van haar stellingen. [eiseres] is deels geslaagd in het leveren van bewijs. De kantonrechter wijst een bedrag toe van € 1.205,93 voor de stylingwerkzaamheden, een bedrag van € 840,00 voor de PA werkzaamheden en € 46,16 voor de werkzaamheden in september 2022.

3.De verdere beoordeling

De stylingwerkzaamheden waren geen vriendendienst
3.1.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] erin is geslaagd te bewijzen dat zij de stylingwerkzaamheden voor het kantoorpand van [gedaagde sub 1] heeft verricht tegen betaling van loon. Dat volgt uit een Whatsappgesprek tussen [A] (‘ [A] ’), de echtgenoot van [eiseres] , en [gedaagde sub 2] . [1] In dat gesprek stelt [gedaagde sub 2] voor om de rente die [A] aan haar moet betalen weg te strepen tegen ‘
al hetgeen [eiseres (voornaam)][kantonrechter: [eiseres] ]
nu ook voor mij in mijn pand in [plaats 2] doet’. [A] reageert daarop dat hij de rente wil betalen, want ‘
ik vind het 2 verschillende dingen. Ik ben naar jou toe gekomen en ben de lening zakelijk aangegaan. [eiseres (voornaam)] heeft hier helemaal niks mee te maken. Ik wil dat van [eiseres (voornaam)] zeker apart houden. Zij stopt veel tijd en passie in jouw nieuwe plekje. Daar moet zij ook haar (financiële) waardering en beloning voor krijgen.’ [gedaagde sub 2] heeft hierop gereageerd dat ze dat prima vindt, want ze ‘
wil ook geen scheve gezichten’. Hiermee heeft [eiseres] bewezen dat, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. aanvoeren, geen sprake was van een vriendendienst die tegen een andere vriendendienst is weggestreept.
3.2.
Nu partijen een beloning, oftewel loon, hebben afgesproken, zijn de stylingwerkzaamheden verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in artikel 7:405 lid 1 BW. Dit is een juridische kwalificatie voorbehouden aan de rechter en vormde daarom ook geen onderdeel van de bewijsopdracht.
3.3.
[eiseres] is vervolgens niet erin geslaagd te bewijzen dat partijen een uurloon van € 55,00 hebben afgesproken voor de stylingwerkzaamheden. Zij heeft daarvoor geen bewijs aangeleverd. Zoals in het tussenvonnis is bepaald, zal de kantonrechter aansluiten bij het uurloon dat [eiseres] verdiende voor de PA werkzaamheden, want dat wordt geacht in dit geval een redelijk loon te zijn.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. betwisten in de antwoordakte het aantal gewerkte uren. Het totaalbedrag op de factuur gedeeld door 55 komt uit op 104,5 uren dat [eiseres] zou hebben gewerkt. Ter onderbouwing van de stylingwerkzaamheden heeft [eiseres] een grote hoeveelheid stukken in het geding gebracht. De werkzaamheden zijn door [gedaagde sub 1] c.s. niet betwist. [gedaagde sub 1] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling het aantal gewerkte uren niet weersproken. [gedaagde sub 1] c.s. hebben hun betwisting van het aantal uren in de antwoordakte niet van enige onderbouwing voorzien. Dat hadden zij wel (eerder) kunnen en moeten doen.
3.5.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] recht heeft op betaling van 104,5 uren tegen het uurloon dat zij verdiende voor de PA werkzaamheden. Zoals hierna zal worden toegelicht, gaat het om een loon van € 11,54 per uur. In totaal moet [gedaagde sub 1] dus € 1.205,93 (exclusief btw) betalen voor de stylingwerkzaamheden.
Vordering tot nabetaling van € 7.000,00 voor PA werkzaamheden wordt afgewezen
3.6.
[eiseres] is niet geslaagd in het leveren van bewijs van haar stelling dat partijen een loon van € 2.000,00 zijn overeengekomen voor de PA werkzaamheden. [eiseres] heeft facturen gestuurd van € 1.000,00 per maand voor 20 uur werk per week. [eiseres] heeft geen bewijs overgelegd om aan te tonen dat partijen een hoger loon dan € 1.000,00 per maand zijn overeengekomen. [eiseres] heeft in haar akte nog geschreven dat het loon wel iets hoger moet zijn gelet op het Whatsappbericht waarin [eiseres] vraagt of het klopt dat ze ongeveer € 12,50 per uur gaat verdienen. Dat bericht is voor de kantonrechter onvoldoende om uit te gaan van een ander bedrag dan aanvankelijk beide partijen stelden als loon overeen te zijn gekomen. Ongeveer kan ook € 1.000,00 per maand voor 20 uur werk betekenen. Er bestaat dus geen recht op een nabetaling voor zover dat zou betekenen dat [eiseres] meer zou verdienen dan € 1.000,00 per maand.
3.7.
Voor de berekening van het uurloon van de PA werkzaamheden gaat de kantonrechter uit van € 1.000,00 per maand voor 20 uur per week werk, wat neerkomt op een bedrag van € 11,54 per uur.
[gedaagde sub 1] moet wel nog € 840,00 aan [eiseres] betalen voor de PA werkzaamheden
3.8.
De vordering van [eiseres] tot betaling van € 840,00 wordt toegewezen, omdat [gedaagde sub 1] dat bedrag onterecht heeft verrekend met het loon van [eiseres] over augustus 2022. Op de factuur van 14 april 2022 is € 840,00 aan btw gerekend en dat moet [gedaagde sub 1] betalen, want [eiseres] viel pas vanaf 1 juli 2022 onder de kleineondernemersregeling. Of [eiseres] de btw heeft afgedragen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet van belang voor de betalingsverplichting van [gedaagde sub 1] . Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres] de btw niet heeft afgedragen en dat [gedaagde sub 1] daarom de btw mocht verrekenen, gaat dus niet op.
[eiseres] heeft recht op betaling van vier gewerkte uren in september 2022
3.9.
[eiseres] heeft bewezen dat zij in september 2022 drie uur heeft gewerkt aan het ontwerpen van een uitnodiging. Dat blijkt namelijk uit de door haar overgelegde screenshot van Canva waarop te zien is dat ze op 6 september tussen 14.46 uur en 17.46 uur aan het ontwerp heeft gewerkt. [2] [gedaagde sub 1] c.s. voeren aan dat uit de tijdsintervallen tussen de bewerkingen kan worden afgeleid dat [eiseres] niet aaneengesloten heeft gewerkt aan het ontwerp, maar met die stelling miskennen [gedaagde sub 1] c.s. dat bij een ontwerp ook tijd wordt besteed aan nadenken voordat een bewerking wordt doorgevoerd.
3.10.
[eiseres] heeft geen bewijs geleverd van de stelling dat zij in september 2022 45 uur heeft gewerkt aan het ontwerpen van de element kaarten. Dat [eiseres] de elementkaarten op 30 september 2022 verstuurde naar [gedaagde sub 2] is onvoldoende. Dat zij tijd heeft besteed aan de kaarten, wil de kantonrechter wel aannemen, maar die tijd kan zij ook hebben gewerkt in een andere maand dan september. Daardoor kan niet worden vastgesteld of de werkzaamheden al zijn betaald in een andere maand (als PA werkzaamheden), of dat [eiseres] nog recht heeft op een extra betaling voor de element kaarten.
3.11.
In het tussenvonnis is al vastgesteld dat [eiseres] één uur heeft gewerkt voor het regelen van de locatie ‘ [.] ’, en dat voor de hoogte van het loon wordt aangesloten bij het uurloon dat [eiseres] verdiende voor de PA werkzaamheden. Samen met de gewerkte uren voor het ontwerpen van de uitnodiging, komt de kantonrechter uit op vier uren waarover recht op loon bestaat, wat neerkomt op een bedrag van € 46,16 (exclusief btw) dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] moet betalen.
3.12.
Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. aanvoeren, bestaat wel grondslag voor de toewijzing van het loon, want de werkzaamheden zijn verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht, namelijk als uitloop, dan wel afronding, van de PA werkzaamheden tot en met augustus 2022. Uit de door [eiseres] overgelegde Whatsappcorrespondentie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] blijkt dat [gedaagde sub 2] ook nog in september 2022 instructies geeft aan [eiseres] , bijvoorbeeld met betrekking tot het drukken en op de post doen van de uitnodigingen. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de werkzaamheden van [eiseres] in september 2022 in opdracht van [gedaagde sub 1] zijn verricht.
Geen reden om bedragen te matigen
3.13.
[gedaagde sub 1] c.s. verzoeken de kantonrechter de vergoedingen te matigen op grond van artikel 6:109 BW, waarbij zij verwijzen naar de aard van de relatie tussen partijen, het ontbreken van duidelijke afspraken en omdat [gedaagde sub 2] op haar beurt ook diensten voor [eiseres] zou hebben verricht. De vergoedingen zijn echter géén schadevergoeding, maar nakoming van een overeenkomst van opdracht, waardoor de kantonrechter geen reden ziet de bedragen te matigen. Bovendien is in de hoogte van de vergoedingen van [eiseres] al rekening gehouden met de relatie tussen partijen, nu die vergoedingen niet marktconform kunnen worden genoemd.
[gedaagde sub 1] moet de wettelijke handelsrente betalen
3.14.
[gedaagde sub 1] moet de wettelijke handelsrente betalen over de toegewezen bedragen. Tussen partijen bestaat een handelsovereenkomst, want zoals in dit vonnis is vastgesteld, bestond tussen partijen een overeenkomst waarbij [eiseres] tegen loon werkzaamheden verrichtte voor [gedaagde sub 1] en zij deed dit in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zie artikel 6:119a lid 1 BW).
3.15.
De wettelijke handelsrente wordt op grond van de wet (artikel 6:119a lid 2 onder a BW) berekend vanaf 30 dagen na aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen. [eiseres] heeft op 31 oktober 2023 de facturen gestuurd voor de stylingwerkzaamheden, de PA werkzaamheden over augustus 2022 (waarmee [gedaagde sub 1] onterecht de btw heeft verrekend) en de werkzaamheden in september 2022. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] vanaf 1 december 2023 de wettelijke handelsrente verschuldigd is.
[gedaagde sub 1] moet ook de buitengerechtelijke incassokosten vergoeden
3.16.
[eiseres] heeft kosten gemaakt om te proberen haar vorderingen buiten een gerechtelijke procedure voldaan te krijgen. Dat is niet gelukt, waardoor zij deze procedure is gestart. Omdat een (klein) deel van haar vorderingen wordt toegewezen, is zij de procedure terecht gestart. De buitengerechtelijke incassokosten die [eiseres] heeft gemaakt, moeten daarom worden vergoed door [gedaagde sub 1] , want aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. [eiseres] heeft de werkzaamheden van de door haar ingeschakelde jurist en de kosten daarvan voldoende onderbouwd. [3]
3.17.
De hoogte van de vordering wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het door [eiseres] gevorderde bedrag is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, omdat de kantonrechter een lagere hoofdsom toewijst dan gevorderd. De bedragen die worden toegewezen zijn: € 1.205,93 voor de stylingwerkzaamheden, € 840,00 voor de PA werkzaamheden augustus 2022 en € 46,16 voor de werkzaamheden in september 2022. In totaal gaat het om een bedrag van € 2.092,09. Dit betekent dat op grond van het Besluit een bedrag van € 313,81 (exclusief btw) toewijsbaar is en daarom wijst de kantonrechter dit bedrag toe. Het meerdere zoals gevorderd door [eiseres] wordt afgewezen.
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Buitengerechtelijke incassokosten zijn een vorm van vermogensschade (art. 6:96 sub c BW). De rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. [eiseres] heeft de kosten betaald over een periode van februari 2024 tot en met april 2024. [4] [eiseres] vordert de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024, de datum waarop [gedaagde sub 1] in gebreke is gesteld, maar uit de door [eiseres] overgelegde betalingsbewijzen blijkt dat op die datum nog maar € 272,25 was betaald. De eerstvolgende betaling van [eiseres] aan [onderneming] B.V. was op 25 maart 2024 en bedroeg € 228,71. Op dat moment had [eiseres] dus meer dan € 313,81 aan kosten gemaakt, waardoor de kantonrechter oordeelt dat de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten moet worden berekend vanaf 25 maart 2024.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s.
3.19.
[gedaagde sub 1] c.s. zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,43
- griffierecht
732,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.388,43
3.20.
Het salaris gemachtigde heeft de kantonrechter op grond van het liquidatietarief vastgesteld op basis van het toegewezen bedrag en is voor het opstellen van de dagvaarding en de mondelinge behandeling. Voor de akte na mondelinge behandeling wordt geen punt toegekend, omdat de stukken die bij die akte zijn ingediend ook al eerder, bij dagvaarding, hadden kunnen worden ingediend. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijke veroordeling [gedaagde sub 1] en diens vennoten
3.21.
De veroordelingen worden hoofdelijk uitgesproken, want dat volgt uit de wet [5] . Dat betekent dat zowel de vof [gedaagde sub 1] als de vennoten kunnen worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
De beslissingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.22.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiseres] gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.092,09 (exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 1 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 313,81 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 25 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.388,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
SB5790

Voetnoten

1.Productie 42 [eiseres] .
2.Productie 43 [eiseres] .
3.Productie 36, 37 en 38 [eiseres] .
4.Productie 38 [eiseres] .
5.Artikel 18 Wetboek van Koophandel