ECLI:NL:RBMNE:2025:5807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/4886
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake jeugdhulp voor minderjarige met Autisme Spectrum Stoornis

Op 6 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening op verzoek van een moeder voor haar zoon, die jeugdhulp nodig heeft. De moeder, verzoekster, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat bepaalde dat haar zoon vanaf 1 juli 2025 tot en met 1 april 2026 in aanmerking zou komen voor jeugdhulp in natura bij zorgaanbieder Careforyou. Verzoekster was van mening dat het in het belang van haar zoon was om de zorg bij zijn huidige zorgaanbieder, [instelling], voort te zetten, vooral omdat hij in groep 8 zat en zijn basisschooltijd daar moest kunnen afronden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel verzoekster als vertegenwoordigers van het college en de zorgaanbieder aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat het onduidelijk was hoe lang de zorg bij [instelling] nog kon worden voortgezet zonder betaling van het college. De voorzieningenrechter concludeerde dat het besluit van het college onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en dat de belangen van de minderjarige niet goed waren afgewogen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster toegewezen, het besluit van het college geschorst tot de beslissing op bezwaar en bepaald dat de zorg bij [instelling] moest worden voortgezet. Het college werd ook veroordeeld tot betaling van de zorgkosten en het griffierecht aan verzoekster. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in jeugdzaken en de noodzaak om de belangen van minderjarigen voorop te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4886

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.F. Nijenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, het college
(gemachtigde: mr. M. Sukdeo).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 1 juli 2025. In dit besluit is besloten dat de zoon van verzoekster ( [minderjarige] ) vanaf 1 juli 2025 tot en met 1 april 2026 in aanmerking komt voor jeugdhulp in natura, bij zorgaanbieder Careforyou. Het gaat hier om een voorziening op grond van de Jeugdwet (Jw).
1.1.
Verzoekster heeft op 5 augustus 2025 bezwaar gemaakt tegen het besluit. Daarnaast heeft verzoekster op 22 augustus 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de heer [A] (directeur van [instelling] B.V. ( [instelling] )), de gemachtigde van het college, de heer [B] (juridisch adviseur Jeugd Lelystad) en mevrouw [C] (praktijkbegeleider Jeugd Lelystad).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Aanleiding voor deze procedure
2. Verzoekster is de moeder van [minderjarige] . [minderjarige] is geboren op [2014] . In 2022 is hij gediagnostiseerd met Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Hij verblijft sinds eind juni 2023 bij [instelling] in [woonplaats] . [minderjarige] woont hier en krijgt hier ook onderwijs in het kader van behandelend wonen. Op 4 juni 2025 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Jw, met als doel het continueren van de zorg die [minderjarige] krijgt bij [instelling] .
3. Hierop heeft het college het in overweging 1 genoemde besluit genomen, namelijk dat [minderjarige] met ingang van 1 juli 2025 tot en met 1 april 2026 in aanmerking komt voor jeugdhulp in natura bij Careforyou Zorg. Dit heeft het college besloten naar aanleiding van het onderzoeksrapport van Jeugd Lelystad (JEL) van 2 juni 2025. Uit dit rapport volgt onder meer dat het gezin van [minderjarige] hulp nodig heeft bij het opstellen van toekomstperspectief verheldering, ondersteuning voor [minderjarige] op het gebied van emotieregulatie, opvoedondersteuning en begeleiding voor moeder om toe te werken naar een veilige en duurzame terugkeer van [minderjarige] naar huis.
4. Verzoekster is het niet eens met het besluit. Verzoekster vindt dat de zorg bij [instelling] in het belang van [minderjarige] voorlopig moeten worden voortgezet, onder meer omdat [minderjarige] inmiddels in groep 8 zit en zijn basisschooltijd op zijn huidige basisschool moet kunnen afronden. Verder heeft het besluit van het college tot gevolg dat [minderjarige] weer thuis zou moeten gaan wonen, en daar is zowel [minderjarige] als het gezin nog niet klaar voor. Verzoekster heeft daarom op 5 augustus 2025 bezwaar gemaakt bij het college. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in de bezwaarprocedure de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie nog gepland moet worden.
5. Hoewel de kosten van de zorg bij [instelling] vanaf 1 juli 2025 dus niet meer vergoed worden door het college, heeft [instelling] tot op heden de zorg wel voortgezet. Verzoekster heeft op 22 augustus 2025 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Zij vraagt in deze voorlopige voorziening om:
  • het besluit van 1 juli 2025 te schorsen voor een periode tot aan de datum dat op het bezwaarschrift, dan wel het daaropvolgende beroepschrift is besloten;
  • het college te gebieden binnen twee weken een bedrag van € 27.494,52, voor verleende zorg door [instelling] aan [minderjarige] , te betalen;
  • het college te gebieden de zorg die [instelling] verleend te betalen vanaf 1 september 2025 tot aan de dag dat op het bezwaarschrift dan wel het beroepschrift is besloten voor een bedrag van € 443,46 per dag;
  • te bepalen dat het college een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag dat het college in gebreke is tijdige en juiste betaling aan [instelling] te verzorgen;
  • het college te veroordelen in de kosten van deze procedure;
  • het college te veroordelen in de nakosten van deze procedure.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening?
6. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht tijdens een bezwaarprocedure een voorlopige voorziening treffen, als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dit wordt het spoedeisend belang genoemd. De voorzieningenrechter neemt het spoedeisend belang aan, als verzoekster als gevolg van het bestreden besluit in een noodsituatie dreigt te verkeren, dan wel als het besluit leidt tot dreigende onomkeerbare gevolgen.
7. Verzoekster voert aan dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat hij (voorlopig, in ieder geval gedurende de behandeling van het bezwaarschrift) bij [instelling] kan blijven. Momenteel verleent [instelling] de zorg nog wel, maar [instelling] wordt daarvoor niet betaald en het is onzeker hoe lang [instelling] deze zorg nog gaat verlenen. Dit maakt dat er sprake is van een spoedeisend belang.
8. Volgens het college is er geen sprake van spoedeisend belang. [minderjarige] krijgt ook na 1 juli 2025 nog steeds jeugdhulp bij [instelling] . Bovendien geeft het besluit [minderjarige] nog steeds recht op jeugdhulp bij Careforyou Zorg, die volgens het college passend is bij de situatie van [minderjarige] .
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang, om de volgende redenen. Op de zitting is duidelijk geworden dat het nog onzeker is wanneer op het bezwaarschrift van verzoekster zal worden beslist. Gelet op het feit dat de hoorzitting nog moet worden gepland acht het college de kans klein dat de beslissing op bezwaar voor 2026 wordt genomen. Verder heeft [instelling] op de zitting naar voren gebracht dat het onzeker is hoe lang zij de zorg voor [minderjarige] nog kan voortzetten, omdat zij de zorgkosten momenteel niet kan declareren. De voorzieningenrechter stelt vast dat hiermee onzeker is of [minderjarige] gedurende de behandeling van het bezwaar bij [instelling] kan blijven. Gelet op deze onzekerheid is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
10. De voorzieningenrechter moet vervolgens beoordelen of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het besluit te schorsen. Dit rechtmatigheidsoordeel is een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter daar niet aan gebonden.
11. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft, omdat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en geen recht doet aan de belangen van [minderjarige] . Het college heeft voorafgaand aan het nemen van het besluit onvoldoende geluisterd naar wat volgens verzoekster en [instelling] goed zou zijn voor [minderjarige] . Door het besluit wordt [minderjarige] geconfronteerd met te veel veranderingen, op het gebied van wonen, zorg én school. Onduidelijk is waarom de zorg bij [instelling] niet in elk geval tot het einde van het schooljaar wordt voortgezet. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] van groot belang om zijn schoolloopbaan op zijn huidige basisschool te voltooien, aangezien hij momenteel in groep 8 zit. Verder is direct gevolg van het besluit dat [minderjarige] weer terug moet keren naar huis, terwijl verzoekster en [minderjarige] daar niet klaar voor zijn. Verzoekster verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de brief van de schoolmaatschappelijk werker en het rapport van de gedragswetenschapper van [instelling] , mevrouw [D] , van 14 oktober 2025. Verzoekster verwijst verder naar een pleitnota van wethouder [E] van 13 mei 2025.
12. Het college stelt zich op het standpunt dat een belangrijk uitgangspunt bij een uithuisplaatsing is dat adequaat wordt gewerkt aan stapsgewijze terugkeer naar huis. Daarover zijn al in 2023 afspraken gemaakt met verzoekster en [instelling] . Het is echter onduidelijk geworden wat [instelling] de afgelopen jaren heeft gedaan om dit doel te bereiken. Het heeft niet geleid tot concrete stappen. Dit wordt benadrukt door het onderzoeksrapport van Jeugd Lelystad van 2 juni 2025 waarin staat dat “de kern van de problematiek van het gezin ligt in de belemmeringen die het gezin ervaart in de begeleiding van [instelling] bij een duurzame terugkeer van [minderjarige] naar huis. Een aantal in standhoudende factoren spelen hierbij een rol, waaronder de emotieregulatie van [minderjarige] , het uitblijven van een verheldering van het toekomstperspectief en het stopzetten van begeleiding in de thuissituatie door [instelling] ”. Verder verwijt Jeugd Lelystad [instelling] dat zij onvoldoende informatie verstrekt over de behandeling van [minderjarige] en zijn terugkeer naar huis. Het college acht de kwaliteit van de geleverde zorg onvoldoende gewaarborgd, en daarmee is het voor [minderjarige] van groot belang dat een andere zorgaanbieder wordt aangesteld.
13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het onderzoeksrapport van 2 juni 2025 ligt ten grondslag aan het besluit. In dit rapport staat onder meer dat er door [instelling] geen inzicht is gegeven over de hoe de begeleiding is vormgegeven sinds 2023. Het is niet duidelijk of er een terugkeerplan is en wat er nodig is voor een duurzame terugkeer naar huis. Verder volgt uit dit rapport dat het niet direct mogelijk is voor [minderjarige] om naar huis terug te keren, onder meer omdat verzoekster nog niet beschikt over voldoende opvoedingsvaardigenheden om een veilig opvoedingssituatie vorm te geven. Echter, het besluit zoals het er nu ligt leidt tot directe terugkeer van [minderjarige] naar huis. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom het college er voor heeft gekozen om een besluit te nemen wat ertoe zal leiden dat [minderjarige] direct zou moeten terugkeren naar huis. Ook is niet duidelijk hoe de perspectieven van [instelling] en verzoekster op [minderjarige] huidige situatie zijn betrokken bij en afgewogen in de besluitvorming.
14. De voorzieningenrechter overweegt verder dat ook uit het rapport van 14 oktober 2025 van [D] volgt dat dringend wordt geadviseerd om de huidige plaatsing van [minderjarige] te behouden omdat het op dit moment nog niet mogelijk is voor [minderjarige] om terug te keren naar huis. [D] concludeert dat de juiste ondersteuning voor verzoekster en het systeem ontbreekt. Daarnaast heeft verzoekster een brief van de schoolmaatschappelijk werker van 3 juli 2025 overgelegd waarin staat dat het van belang is voor [minderjarige] om zijn basisschooltijd op zijn huidige basisschool af te ronden, gelet op het feit dat hij nu in groep 8 zit en er wordt toegewerkt naar een afronding. Deze documenten zijn weliswaar van na het besluit van 1 juli 2025, maar zullen in het kader van de volledige heroverweging door het college betrokken moeten worden in het besluit op bezwaar. Ook deze documenten wijzen erop dat het in het belang van [minderjarige] is om niet direct terug te keren naar huis en om zijn basisschooltijd op zijn huidige basisschool af te ronden.
15. Gezien bovenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Belangenafweging
16. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de vordering, en dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het college heeft verder – los van de hiervoor besproken belangen van [minderjarige] – geen belangen naar voren gebracht die afwijzing van het verzoek vergen. Het verzoek wordt daarom toegewezen.

Conclusie en gevolgen

17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het primaire besluit schorst tot de beslissing op bezwaar en bepaalt dat [minderjarige] tot aan de beslissing op bezwaar bij [instelling] zorg moet kunnen blijven ontvangen. Dat betekent dat het college de zorg die [instelling] levert moet gaan vergoeden, vanaf het moment van deze uitspraak tot en met de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter kan geen uitspraak doen over de kosten van de zorg die al geleverd is door [instelling] vanaf 1 juli 2025 tot het moment van deze uitspraak, omdat daarvoor het spoedeisend belang ontbreekt.
18. De voorzieningenrechter kan in deze procedure geen beslissing nemen die ziet op een eventueel te voeren beroepsprocedure. Voor een voorlopige voorziening is immers connexiteit nodig, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Mocht verzoekster in beroep gaan tegen de beslissing op bezwaar, dan kan zij opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening indienen.
19. De voorzieningenrechter doet geen uitspraak over een dwangsom of over nakosten van deze procedure, omdat deze verzoeken niet zijn gebaseerd op de Awb.
20. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 53,- vergoed.
21. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indien van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot de beslissing op bezwaar;
- draagt het college op de zorgdeclaraties van [instelling] voor de aan [minderjarige] geleverde zorg te vergoeden, vanaf het moment van deze uitspraak tot de beslissing op bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.