ECLI:NL:RBMNE:2025:5838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/5470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor wegaanleg met ecologische bezwaren

Op 7 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een weg in Maarssen. Verzoeker, die vreest voor geluidsoverlast en natuurschade, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 9 september 2025 door het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht is verleend. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 28 oktober 2025 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van het college en vergunninghouder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de weg in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat het college de vergunning heeft verleend op basis van een ecologisch advies. Hoewel verzoeker aanvoert dat de weg schadelijk is voor de natuur, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen evident onrechtmatigheid is aangetoond. De voorzieningenrechter heeft het belang van de vergunninghouder om de werkzaamheden te starten zwaarder laten wegen dan de bezwaren van verzoeker, vooral omdat er geen deskundigenrapport is over de mogelijke natuurschade. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en verzoeker krijgt het griffierecht niet terug.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om omgevingsvergunningen en de bescherming van ecologische waarden. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid van een gebrek in het besluit erkend, maar heeft geconcludeerd dat dit niet voldoende was om de voorlopige voorziening toe te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5470

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. C. Brons).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] B.V., uit [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.G. Kabalt).

Inleiding

1. Met het besluit van 9 september 2025 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een weg op het terrein aan het [adres] in Maarssen. Op het terrein, waar voorheen een caravanstalling aanwezig was, worden 10 woningen met een ontsluitingsweg aan het [straat] gebouwd. Met het oog op dit plan is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Het college heeft met het besluit van
9 september 2025 uitsluitend het aanleggen van de weg vergund. Vergunninghouder zal op een later moment een vergunning aanvragen voor andere onderdelen van het plan, waaronder voor het kappen van een aantal bomen.
2. Verzoeker woont aan het [adres] en heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker vreest dat de weg verkeersoverlast tot gevolg heeft, waardoor hij niet meer rustig in zijn achtertuin kan zitten.
3. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd de beslissing op bezwaar niet af te wachten en op 10 november 2025 met de werkzaamheden te starten.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college vergezeld door mr. [A] en [B] van vergunninghouder.

Karakter van deze uitspraak

5. In de bezwaarfase is het aan het college om te beslissen op de bezwaren die verzoeker tegen de omgevingsvergunning heeft ingediend. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zo gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de kans van slagen van het bezwaarschrift en daarmee over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend of niet. De voorzieningenrechter zal de toetsing van het besluit beperken tot de vraag of het besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Daarna zal de voorzieningenrechter beoordelen of het belang van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan het belang van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is voor het belang van verzoeker.
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Vergunninghouder heeft aangegeven niet te willen wachten met het uitvoeren van de werkzaamheden tot op het bezwaar van verzoeker is beslist. Naar verwachting starten de werkzaamheden op 10 november 2025, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van voldoende spoedeisend belang bij het verzoek. [1]
Het wettelijk kader
9. Op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving (VFLO) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een weg aan te leggen. [2] Dit verbod is overgenomen in het Omgevingsplan van de gemeente Stichtse Vecht (het omgevingsplan) en geldt op grond van de Omgevingswet als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. [3] Het college kan voor een omgevingsplanactiviteit een vergunning verlenen als aan de regels van het omgevingsplan wordt voldaan. [4] Die regels zijn opgenomen in het bestemmingsplan, dat onderdeel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het perceel van vergunninghouder valt onder het bestemmingsplan “ [adres] , Maarssen” (hierna: het bestemmingsplan).
Toetsing aan de regels van het omgevingsplan
10. Uit de stukken bij de aanvraag blijkt dat de weg, inclusief inrit, één op één overeenkomt met de weg, zoals opgenomen op de plankaart van het bestemmingsplan. De weg heeft de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ en is voor het gebruik als weg bestemd. [5] De voorzieningenrechter overweegt dat bij de ontwikkeling en vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad de ruimtelijke gevolgen van de weg, waaronder het aspect geluid, in overeenstemming zijn geacht met een goede ruimtelijke ordening. Omdat de aangevraagde weg voldoet aan de regels van de bestemming “Verkeer- Verblijfsgebied” heeft de bezwaargrond van verzoeker dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat hij door het geluid van de weg niet meer ongestoord in zijn achtertuin kan zitten, naar het oordeel van de rechtbank geen kans van slagen. Het bestreden besluit is op dit punt niet evident onrechtmatig.
11. De weg valt ook gedeeltelijk onder de bestemming “Waterstaat- Waterkering”. [6] Voor het aanleggen van een weg geldt een vergunningplicht. [7] Het aanleggen van een weg is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering en de beheerder van de waterkering schriftelijke goedkeuring heeft verleend. [8] Uit de stukken blijkt dat het waterschap een watervergunning aan vergunninghouder heeft verleend. Daarmee is volgens het college voldaan aan de voorwaarden voor vergunningverlening en de rechtbank kan dat volgen. Dit wordt door verzoeker ook niet betwist.
12. Verder valt het terrein volledig onder de bestemming “Waarde- Cultuurhistorie, landschap en natuur”. [9] Op grond van de planregels is het verboden op of in de gronden met deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning kavelwegen aan te leggen of andere oppervlakte verhardingen aan te brengen. [10] De werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien de cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden worden hersteld of niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen. [11]
Ecologie
13. Verzoeker heeft op de zitting, in aanvulling op zijn bezwaargrond, aangevoerd dat de natuurwaarden van het gebied door de weg onevenredig worden aangetast. Het gebied aan het [straat] is volgens verzoeker aangemerkt als stiltegebied, waardoor er een restrictie geldt van 40 dB ter bescherming van de daar aanwezige soorten. Verzoeker voert aan dat veel schade aan de natuur- en landschapswaarden kan worden voorkomen als de weg niet aan de linkerkant van het terrein, maar aan de rechterkant, wordt gesitueerd. In plaats van 177 meter wordt de weg dan 77 meter. Met minder weg wordt meer natuur behouden, aldus verzoeker. Verder voert verzoeker aan dat uit de QuickScan is gebleken dat het plan mogelijk een negatief effect heeft op flora en fauna en dat aanvullend ecologisch onderzoek nodig is. In het dossier heeft verzoeker echter geen aanvullend advies van een deskundige aangetroffen, zodat de vergunning niet verleend had kunnen worden.
14. Naar de voorzieningenrechter begrijpt bedoelt verzoeker hiermee dat niet aan de voorwaarden voor vergunningverlening in het omgevingsplan wordt voldaan, omdat niet met een deskundigenrapport is gebleken dat geen cultuurhistorische, natuur- en/of landschapswaarden worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen.
15. Uit de overwegingen van het bestreden besluit volgt dat het college op 21 augustus 2025 advies heeft ingewonnen bij zijn adviseur cultuurhistorie, landschap en natuur. Het advies houdt in dat de voorgenomen kapwerkzaamheden mogelijk negatieve invloed kunnen hebben op beschermde soorten, met name op vleermuizen. Vergunninghouder is daarom voorafgaand de ruimtelijke ingreep verplicht om een QuickScan flora en fauna uit te laten voeren door een ecologisch deskundige, zo nodig gevolgd door soortgericht onderzoek om de aanwezigheid van beschermde soorten uit te sluiten.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat een QuickScan van 19 augustus 2025 bij stukken in het dossier is gevoegd, welk rapport geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. De conclusie van die QuickScan luidt dat er mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn waarop het kappen van bomen negatief effect heeft. De conclusie houdt een advies in om contact met een ecologisch adviesbureau op te nemen voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Omdat mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn, dient in dat aanvullend onderzoek onderzocht te worden of er vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn, de voorgenomen werkzaamheden (het kappen van de bomen) daarop effect hebben, die effecten in strijd zijn met verbodsbepalingen als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving en of een omgevingsvergunning van de provincie Utrecht noodzakelijk is.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de hiervoor beschreven QuickScan alleen gesproken wordt over de mogelijke effecten van het kappen van de bomen. Met het bestreden besluit is echter alleen een vergunning verleend voor het aanleggen van de weg en niet ook voor het kappen van bomen. Voor het kappen van bomen zal vergunninghouder op een later moment een omgevingsvergunning aanvragen. In het kader van die aanvraag zal, gezien het advies in de QuickScan, een onderzoek door een deskundige uitgevoerd moet worden, voor zover dat nog niet is gedaan, dat voldoet aan de eisen van de ecoloog van het college. Het ligt voor de hand dat het college de voorwaarden waaraan het onderzoek moet voldoen als voorschrift(en) aan de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen zal verbinden.
18. Gelet op de planregel, waarin staat dat vergunning kan worden verleend als met een schriftelijk advies van een deskundige is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden, natuur- en/of landschapswaarden niet worden geschaad of dat schade kan worden voorkomen, geldt dat de gevolgen van het aanleggen van de weg onderzocht moeten worden, voordat vergunning kan worden verleend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter vast dat het advies van de ecoloog van 21 augustus 2025 op twee manieren kan worden gelezen. Het advies kan enerzijds zo worden geïnterpreteerd dat alleen het kappen van bomen effect heeft op de ecologische waarden van het gebied en de weg niet, zodat voor de weg geen nader ecologisch onderzoek nodig is. Als de weg negatieve ecologische effecten zou hebben, dan was dat de conclusie van de ecoloog geweest dat ook daarvoor aanvullend onderzoek nodig zou zijn. Een andere lezing van het advies is dat aan de ecoloog alleen is voorgelegd om de bomenkap te beoordelen, waardoor in het advies niet is ingegaan op het aanleggen van de weg. De voorzieningenrechter is met het advies dus niet eenduidig gebleken dat aan de voorwaarden voor vergunningverlening wordt voldaan. Het bestreden besluit bevat mogelijk een gebrek dat in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld door hetzij te verduidelijken dat het advies voor de weg zo gelezen moet worden dat aan die aanleg geen nadere onderzoekseisen worden gesteld, hetzij door alsnog een advies toe te voegen of te vragen. In dit verband heeft vergunninghouder op de zitting aangegeven dat er meer ecologische adviezen voorhanden zijn.
Belangenafweging
19. Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat het besluit mogelijk een gebrek bevat, is de vraag of en zo ja welke voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter zal overgaan tot een belangenafweging die de doorslag zal moeten geven of er aanleiding is het verzoek toe of af te wijzen. De voorzieningenrechter zal de belangen van verzoeker die pleiten voor het treffen van een voorlopige voorziening afwegen tegen het belang van het college en vergunninghouder dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
20. Het belang van verzoeker is, zo heeft hij op de zitting toegelicht, dat de natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad. Dat kan volgens hem door de situering van de weg te wijzigen naar de rechterzijde van het perceel, zodat de weg 100 meter korter wordt. De voorzieningenrechter stelt in dit kader voorop dat het college een beslissing moet nemen over de aanvraag zoals die is ingediend, dus met de weg aan de linkerzijde van het perceel. Voorts overweegt zij dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, waarin de weg aan de linkerzijde is gesitueerd, de natuurwaarden reeds zijn beoordeeld en dat in het bestemmingsplan ruimtelijke ingrepen onder omstandigheden aanvaardbaar zijn geacht. Eén van die omstandigheden is dat met een deskundigenrapport is aangetoond dat het plan geen onevenredige nadelige effecten heeft, zodat de natuur- en landschapswaarden niet worden geschaad. Het college heeft een deskundige om advies gevraagd en dit advies betrokken bij zijn beoordeling van de aanvraag. Ondanks dat de voorzieningenrechter twijfel heeft over de reikwijdte van de beoordeling waarop het advies betrekking heeft, is de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat door het aanleggen van de weg onomkeerbare natuurschade zal optreden. Verzoeker heeft zijn standpunt dat dit wel zo is niet met een deskundigenrapport onderbouwd. De voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder om op 10 november 2025 met de werkzaamheden te starten daarom zwaarder dan het belang van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 2.2.
3.Artikel 22.8 en artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
4.Artikel 5.18 en 5.21 van de Omgevingswet.
5.Artikel 4.1, onder a, van de planregels.
6.Artikel 8 van de planregels.
7.Artikel 8.3.1., onder h, van de planregels.
8.Artikel 8.3.3. van de planregels.
9.Artikel 7 van de planregels.
10.Artikel 7.3.1, onder c, van de planregels.
11.Artikel 7.3.3. van de planregels.