ECLI:NL:RBMNE:2025:5852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/3475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen met een voetpad langs de woning van eiseres

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die op 22 april 2025 is verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van 35 woningen op een perceel in [plaats]. Eiseres is het niet eens met de aanleg van een voetpad langs haar woning, dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft op 31 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de vergunninghouder. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en de vergunninghouder de woningen en het voetpad mag aanleggen.

De rechtbank oordeelt dat de bouw van de woningen en de aanleg van het voetpad in strijd zijn met het omgevingsplan, maar dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning beleidsruimte heeft om belangen af te wegen. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen toezegging is gedaan die dit beroep kan onderbouwen. Ook de andere beroepsgronden van eiseres worden verworpen, waaronder de claim dat het college de gemeenteraad onvoldoende heeft geïnformeerd en dat de participatie niet conform de Participatiegids heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiseres voor onaanvaardbare overlast niet gegrond is en dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3475
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de omgevingsvergunning die het college op 22 april 2025 heeft verleend aan vergunninghouder voor het in afwijking van het omgevingsplan bouwen van 35 woningen op het perceel [adres 1] en het naastgelegen weitje in [plaats] . Dit is de locatie van het voormalige restaurant en zalencentrum [naam] . Onderdeel van de omgevingsvergunning is de inrichting van een strook grond tussen de woning van eiseres aan de [adres 2] en de woning aan de [adres 3] in [plaats] . Deze strook grond is nu geheel begroeid met gras, maar op grond van de omgevingsvergunning zal hierin een voetpad naar de locatie met de te bouwen woningen worden aangelegd. Eiseres heeft geen bezwaar tegen de bouw van de woningen, maar is het niet eens met de aanleg van het voetpad langs haar woning.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 31 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van het college en namens vergunninghouder [A] , eigenaar, [B] , projectleider in de bouwfase, en [C] , projectleider in de ontwikkelingsfase.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
3. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt, de omgevingsvergunning in stand blijft en vergunninghouder conform deze vergunning de woningen mag bouwen en het voetpad in de strook grond naast de woning van eiseres mag aanleggen.
4. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres de griffiekosten niet terug en heeft zij ook geen recht op een proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

5. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de bouw van de woningen en de aanleg van het voetpad in strijd zijn met het omgevingsplan. Dat geldt ook voor het gebruik van de strook grond als ontsluitingsweg voor voetgangers.
6. De rechtbank stelt bij haar beoordeling van de omgevingsvergunning voorop dat, omdat de omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, het college deze alleen kan verlenen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. [1] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. Daarbij moet het college de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt daarom niet zelf of de verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van de omgevingsvergunning onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening daarvan te dienen doelen.
7. Allereerst doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij voert aan dat zij aan de notitie ‘Kaders locatie [adres 1] ( [naam] ) [plaats] ’ (de kaderstellende notitie) het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat in de strook grond naast haar woning geen voetpad zou worden aangelegd. Op grond van deze notitie zou de ontsluiting van het plangebied volgens eiseres alleen plaatsvinden via de bestaande ontsluiting van [naam] .
8. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Het eerste vereiste om een beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen is dat sprake is van een toezegging. De naam van de kaderstellende notitie zegt het al. Deze notitie was kaderstellend en bevatte een aantal uitgangspunten voor de verdere planuitwerking van de ontwikkeling van de locatie. Dat alleen al brengt met zich dat daaraan geen toezeggingen kunnen worden ontleend. Omdat geen sprake is van een toezegging is verder niet relevant of wat eiseres uit de kaderstellende notitie heeft begrepen juist is.
9. Eiseres voert aan dat het college de gemeenteraad onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijzigingen van het definitieve ontwerp met daarin een voetpad langs haar woning ten opzichte van de kaderstellende notitie.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de gemeenteraad niet onjuist of onvolledig geïnformeerd. Als al sprake zou zijn van een afwijking van wat in de kaderstellende notitie staat, is deze afwijking naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat deze wijziging bij de uitwerking van de ontwikkeling niet mogelijk was. Het college heeft ook de verdere planontwikkeling, waarin het voetpad in ieder geval is meegenomen, aan de gemeenteraad voorgelegd. Dat geldt ook voor de ‘Zienswijzennota Omgevingsvergunning [adres 1] – [naam] ’ waarin op de zienswijze van onder meer eiseres is gereageerd.
11. Verder voert eiseres aan dat zij na de uitgebreide verkenningsfase en het daarbij gevolgde participatieproces niets meer heeft vernomen tot de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage werd gelegd voor zienswijzen. Eiseres vindt dit in strijd met de Participatiegids Amersfoort (de participatiegids).
12. De rechtbank stelt vast dat er geen regels zijn vastgelegd op grond waarvan de participatie moet plaatvinden overeenkomstig de participatiegids. Deze gids is meer een handreiking over hoe participatie zou kunnen worden vormgegeven. Dus zelfs al zou de (uitvoerige) participatie die voor deze plantontwikkeling heeft plaatsgevonden niet conform de participatiegids zijn, dan had het college daaraan geen juridische gevolgen kunnen verbinden.
13. Ook in wat eiseres verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor de bouw van woningen inclusief het voetpad niet in redelijkheid had kunnen verlenen. De rechtbank weegt daarin mee dat het voetpad uitsluitend voor voetgangers begaanbaar wordt gemaakt, doormiddel van een fysieke belemmering met hekjes. De rechtbank erkent dat ten opzichte van de huidige situatie in de nieuwe situatie meer voetgangersbewegingen langs het huis van eiseres zullen plaatsvinden. Maar de vrees van eiseres dat dit onaanvaardbare overlast met zich mee zal brengen acht de rechtbank niet gegrond. Dit had in ieder geval geen reden voor het college hoeven zijn om de omgevingsvergunning te weigeren.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025 door
mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).