ECLI:NL:RBMNE:2025:594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/681
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de noodzaak van 24-uurszorg in de nabijheid

In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is afgewezen. Het primaire besluit van 12 mei 2023 werd door het CIZ bevestigd in een beslissing op bezwaar van 21 december 2023, waartegen eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 13 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het CIZ, aanwezig waren. Eiser betwistte de afwijzing van zijn aanvraag, stellende dat hij als gevolg van hersenbloedingen ernstige fysieke en psychische problemen ondervindt, waardoor hij 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Hij voerde aan dat het CIZ onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn actuele situatie en dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarprocedure.

De rechtbank overwoog dat de CIZ zich voldoende gemotiveerd had opgesteld en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de noodzaak van 24-uurszorg konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor Wlz-zorg, aangezien niet was aangetoond dat hij blijvend zorgbehoevend was. De rechtbank oordeelde dat het CIZ terecht had afgezien van het horen van eiser, omdat hij niet had gereageerd op de uitnodiging daartoe. De nieuwe medische informatie die eiser kort voor de zitting had ingediend, betrof een periode na het bestreden besluit en kon daarom niet in de beoordeling worden meegenomen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, het CIZ

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Inleiding

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) te ontvangen. Met het besluit van 12 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij beslissing van
21 december 2023 heeft het CIZ dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [A] (zoon van eiser), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CIZ.

Standpunten van partijen

2. Volgens het CIZ heeft eiser geen toegang tot zorg vanuit de Wlz. Voor eiser kan de grondslag lichamelijke handicap vastgesteld worden. De ernst van de beperkingen kan evenwel niet medisch geobjectiveerd worden. Ook kan niet medische geobjectiveerd worden of eiser door fysieke of cognitieve problemen adequaat kan alarmeren. Aldus kan volgens het CIZ niet worden vastgesteld of er behoefte is aan 24-uurszorg in de nabijheid. Verder kan volgens het CIZ nog vermindering van de beperkingen en klachten worden verwacht bij een fysieke en psychische behandeling. De blijvendheid van de zorgbehoefte kan hierdoor ook niet worden vastgesteld.
3. Eiser betwist het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij als gevolg van hersenbloedingen fysieke en psychische problemen heeft die hem ernstig belemmeren in het uitvoeren van zijn dagelijkse handelingen. Hij meent 24-uurszorg in de nabijheid nodig te hebben. Ook betwist eiser de zorgvuldigheid van de besluitvorming, in die zin dat het CIZ de feitelijke, actuele dagelijkse situatie van eiser onvoldoende in ogenschouw heeft genomen. Eiser acht dit in strijd met de indringende belangenafweging die het CIZ dient te verrichten. Verder kan eiser het CIZ niet volgen in diens standpunt dat er nog vermindering van eisers beperkingen kan worden verwacht. Volgens eiser heeft het CIZ hiernaar immers geen onderzoek gedaan. Ook voert eiser aan dat hij ten onrechte door het CIZ niet is gehoord op zijn bezwaargronden. Eiser voert voorts aan dat hij zijn situatie in de loop van 2024 is verergerd. In dat jaar heeft hij immers nog twee maal een herseninfarct gehad. Volgens eiser heeft het CIZ deze informatie ten onrechte niet betrokken in zijn besluitvorming

Overwegingen

4. Een verzekerde komt alleen in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz als in diens situatie aan alle voorwaarden hiervoor is voldaan. Het CIZ heeft geen mogelijkheid om van deze regels af te wijken. Kort samengevat zijn deze voorwaarden [1] dat:
er een grondslag is,
de verzekerde permanent toezicht of voortdurende zorg in de nabijheid (24 uurszorg) behoeft, en
de zorgbehoefte blijvend is.
5. In het medisch advies van 30 november 2023 (het medisch advies) is geconcludeerd dat eiser lichamelijke beperkingen en een somatische aandoening heeft. Op basis hiervan is er een grondslag voor Wlz-zorg. Het is evenwel niet gebleken dat eiser
24-uurszorg behoeft en dat hij blijvend zorgbehoevend is. Eiser ervaart matige tot zware beperkingen in het dagelijks leven. Zijn dagelijkse zorgbehoeften worden volledig door zijn familie overgenomen. Hierdoor wordt verwacht dat ondersteuning voor eiser noodzakelijk is. Uit de beschikbare medische informatie kan echter niet medisch geobjectiveerd worden dat eiser niet zelf zou kunnen alarmeren. Verwacht wordt dat hij wel kan alarmeren. De revalidatiearts heeft immers aangegeven dat eiser voldoende in staat zou moeten zijn om met goede instructies op relevante momenten hulp in te roepen om zo ernstig nadeel te voorkomen. Hierdoor is niet gebleken van dusdanige regieproblemen dat voortdurende begeleiding of overname van zorgtaken noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. Daarnaast kon de medisch adviseur niet vaststellen dat eiser blijvend zorgbehoevend is, omdat is gebleken dat er revalidatiemogelijkheden zijn voor eisers fysieke beperkingen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CIZ zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen 24-uurszorg in de nabijheid behoeft. In het medische advies is helder uiteengezet waarom er geen sprake is van een noodzaak tot 24-uurszorg. Eiser heeft het medisch advies op dit onderdeel weliswaar betwist, maar heeft die betwisting niet onderbouwd met objectieve medische documenten. Ook zijn standpunt dat het CIZ het bestreden besluit onzorgvuldig heeft genomen, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. Anders dan eiser aanvoert, heeft het CIZ ten tijde van het nemen van het bestreden besluit namelijk wel acht geslagen op de feitelijke en actuele stand van zaken, zoals die onder meer naar voren waren gekomen uit het huisbezoek van 10 maart 2023. Dat eiser een andere beleving heeft bij zijn medische toestand en de beperkingen die daaruit voortkomen, maakt op zich niet dat het CIZ het onderzoek onzorgvuldig heeft gedaan.
7. Over de beroepsgrond dat eiser ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaar, overweegt de rechtbank het volgende. Het CIZ heeft in het bestreden besluit aangegeven dat eiser niet heeft gereageerd op de vraag of hij gebruik wenst te maken van zijn recht om te worden gehoord. Ter zitting heeft het CIZ nader en concreet toegelicht dat het hieromtrent bij herhaling heeft getracht om in contact te komen met eiser, maar dat eiser hierop niet heeft gereageerd. Eiser heeft de door het CIZ gestelde gang van zaken niet betwist. Het CIZ heeft aldus mogen concluderen dat eiser niet binnen een gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat hij gebruik wilde maken van zijn recht om gehoord te worden [2] . Niet ten onrechte heeft het CIZ dan ook afgezien van het horen van eiser.
8. De medische informatie die eiser kort vóór de zitting heeft ingebracht, hebben het CIZ er niet toe hoeven brengen om aanvullend onderzoek te verrichten of om een ander standpunt over de Wlz-aanvraag in te nemen. De medische informatie heeft namelijk geheel en al betrekking op de situatie van eiser zoals die zich heeft voortgedaan in de loop van 2024. Dat betreft een periode van ná het bestreden besluit. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft het CIZ deze nieuwe informatie niet kunnen betrekken. Het CIZ heeft in deze nieuwe informatie ook geen aanleiding hoeven zien om nader medisch onderzoek te verrichten. De nieuwe informatie biedt immers (nog steeds) geen inzicht in het actueel cognitief functioneren van eiser. Evenmin objectiveert de nieuwe informatie het standpunt van eiser dat hij niet adequaat zou kunnen alarmeren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.2.1. van de Wlz.
2.Artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht.