ECLI:NL:RBMNE:2025:5944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
4844
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Dienst Toeslagen. Eiser heeft een aanvraag ingediend op 11 juni 2024 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade, maar de Dienst Toeslagen heeft niet tijdig beslist. Eiser stelt dat de beslistermijn is overschreden en heeft op 20 augustus 2025 beroep ingesteld. De rechtbank constateert dat de beslistermijn inderdaad is overschreden, aangezien de ingebrekestelling op 10 juli 2025 is ontvangen en de termijn van twee weken voor het indienen van het beroep is verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en draagt de Dienst Toeslagen op om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter P.J. Blok en is openbaar uitgesproken op 6 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/4844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Dienst Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 11 juni 2024 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 1 september 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 10 juli 2025, ontvangen door verweerder op 11 juli 2025, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 20 augustus 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
5. In haar uitspraak van 25 juli 2025 [6] heeft de rechtbank bepaald dat in zaken zoals deze een nadere beslistermijn wordt bepaald van 60 weken na ommekomst van de wettelijke beslistermijn van maximaal 52 weken. Als deze termijn al is verstreken op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, bepaalt de rechtbank in beginsel een nadere beslistermijn van twee weken vanaf verzending van de uitspraak op het beroep. Voor de motivering van deze termijnen verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
6. In dit geval betekent dit het volgende. Eiser heeft op 11 juni 2024 een aanvraag ingediend voor vergoeding van werkelijke schade. De beslistermijn eindigde dus op 10 juni 2025. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op de aanvraag bekend moet maken is dus 4 augustus 2026.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de motivering van deze bedragen naar de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2024 [7] .
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 4 augustus 2026 een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van
A.C. van de Biesebos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2025.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.