Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.[gedaagde partij 1] ,
2.
ZIJ DIE VERBLIJVEN OP HET PERCEEL OF EEN GEDEELTE DAARVAN AAN DE [straat] TE [plaats] , TEGENOVER FORT BLAUWKAPEL, KADASTRAAL BEKEND GEMEENTE UTRECHT, SECTIE [perceel]
[gedaagde partij 2],
1.De procedure
- de producties 1 tot en met 20 van Gemeente Utrecht,
- de mondelinge behandeling van 27 oktober 2025,
- de pleitnota van Gemeente Utrecht,
- de gezamenlijke pleitnota van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] opgesplitst in een preliminair
verweer en een inhoudelijk verweer.
2.De kern van dit kort geding
3. De beoordeling
- voor “aan de woonplaats” in het eerste lid van dat artikel wordt gelezen: “ter plaatse”,
- degenen voor wie het exploot bestemd is, worden aangeduid als: “zij die verblijven in de desbetreffende onroerende zaak of een gedeelte daarvan”,
- een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend moet worden gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waarin de onroerende zaak gelegen is, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
Op grond van het voorgaande wordt daarom geoordeeld dat de artikelen 45 lid 4 Rv en artikel 61 Rv analoog van toepassing zijn op de situatie dat een onbebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan wordt gekraakt. De voorzieningenrechter volgt dus niet de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2007 [4] waarin is geoordeeld dat artikel 61 Rv geen toepassing vindt bij de ontruiming van een onbebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan. Hierbij wordt betrokken dat deze uitspraak nauwelijks is gemotiveerd.
8 EVRM [5] en voeren aan dat de ontruiming van het perceel een ernstige inbreuk maakt op dit huisrecht. Gemeente Utrecht betwist dat de krakers een huisrecht hebben. Volgens Gemeente Utrecht kan er geen beroep op het huisrecht worden gedaan als het gaat om het kraken van een onbebouwde onroerende zaak.
home”) toekent is niet afhankelijk van de kwalificatie die de nationale wetgever daaraan heeft gegeven. Waar het om gaat is dat uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat met een bepaalde plaats een “
sufficient and continuous link” (voldoende en voortdurende band) bestaat. Dat is hier het geval. [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en de andere krakers verblijven in tenten op het perceel, zij eten en slapen er. Dat [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en de andere krakers zich illegaal op het perceel bevinden, is op grond van vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet van belang [6] . Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat de krakers van een onbebouwde onroerende zaak een beroep toekomt op het huisrecht van artikel 8 EVRM. [7]
woonbestemming rust, dat de krakers (ernstige) overlast veroorzaken aan omwonenden, dat sprake is van een onhygiënische situatie die tot gezondheidsproblemen kan leiden, en dat een precedentwerking moet worden voorkomen.
EU-burgers. Ook [gedaagde partij 2] kan zich daar melden. Gemeente Utrecht heeft verder gesteld dat [gedaagde partij 1] elke dag verzekerd is van een slaapplek. Er zijn geen aanknopingspunten dat deze slaapplek, zoals [gedaagde partij 1] stelt, onveilig is.
bebouwdeonroerende zaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit wetsartikel analoog kan worden toegepast als het gaat om kraken van een
onbebouwdeonroerende zaken waarop een tentenkamp wordt geplaatst. Die situatie is immers vergelijkbaar met de situatie van het kraken van een bebouwde onroerende zaak.
In beide situaties geldt dat de krakers een beroep kunnen doen op het huisrecht van artikel 8 EVRM. Het is aannemelijk dat de wetgever zich dat niet heeft gerealiseerd. Immers, artikel 557a Rv is oorspronkelijk ingevoerd in het kader van de Leegstandwet, welke wet alleen ziet op bebouwde onroerende zaken. De voorzieningenrechter wijkt hier af van het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 21 juli 2020 [9] . Het gerechtshof heeft in rechtsoverweging 7.20 van dat arrest geoordeeld dat geen ruimte is voor het naar analogie toepassen van artikel 557a lid 3 Rv. Het gerechtshof heeft dat oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat artikel 557a Rv in het kader van de Kei-wetgeving per 1 september 2017 opnieuw is vastgesteld. Dat betekent volgens de voorzieningenrechter niet dat de wetgever bewust artikel 557a lid Rv niet van toepassing heeft willen laten zijn bij het kraken van onbebouwde onroerende zaken waarop bijvoorbeeld een tentenkamp wordt geplaatst. De Kei-wetgeving had enkel te maken met vereenvoudiging en digitalisering van de procedures en de enige wijziging in artikel 557a Rv betrof het vervangen van “terechtzitting” door “zitting” in het eerste lid in verband met de wijzigingen in de algemene bepalingen van de artikelen 30a-30q Rv.
- kosten van de aan [gedaagde partij 1]
betekende dagvaarding € 145,45
- kosten van de aan anonieme krakers
betekende dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat
€ 1.107,00
[gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het griffierecht en het salaris advocaat van in totaal € 1.821,00. Daarnaast wordt:
- [gedaagde partij 1] veroordeeld tot betaling van de explootkosten van € 145,45,
- [gedaagde partij 2] veroordeeld tot betaling van de explootkosten van € 144,47.
Ook worden [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] veroordeeld tot betaling van de volgens de wet verschuldigde nakosten vermeerderd met wettelijke rente daarover.