ECLI:NL:RBMNE:2025:6030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
16/330729-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging met een zaag in een conflict over een woonboot

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en bedreiging. De zaak vond plaats in Utrecht, met parketnummer 16/330729-24. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van het mishandelen van slachtoffers en het met een auto inrijden op hen. De feiten vonden plaats op 16 oktober 2024 in Wijdemeren, waar een conflict over het eigendom van een woonboot leidde tot een escalatie. Tijdens de zitting op 27 oktober 2025 waren de verdachte, de officier van justitie mr. M. Mahmoudi en de advocaat mr. N.A. de Kock aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden van de mishandeling van slachtoffer 1, maar wel van de poging tot zware mishandeling van de andere slachtoffers. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/330729-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 november 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] ,
geboren op [2003] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de officier van justitie: mr. M. Mahmoudi;
  • de advocaat van de verdachte: mr. N.A. de Kock.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat zij, samengevat:
feit 1
op 16 oktober 2024 in [plaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te slaan, te krabben en/of te schoppen.
feit 2
primair
op 16 oktober 2024 in [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto in zijn richting en/of tegen hem aan te rijden.
subsidiairis dit ten laste gelegd als mishandeling;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als bedreiging.
feit 3
primair
op 16 oktober 2024 in [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto in zijn richting en/of tegen hem aan te rijden;
subsidiairis dit ten laste gelegd als mishandeling;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als bedreiging.
feit 4
primair
op 16 oktober 2024 in [plaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een auto in zijn richting en/of tegen hem aan te rijden;
subsidiairis dit ten laste gelegd als mishandeling;
meer subsidiairis dit ten laste gelegd als bedreiging.
feit 5
op 16 oktober 2024 in [plaats] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd door met een zaag/scherp voorwerp op hen af te lopen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alleen kan worden bewezen dat de verdachte de bedreiging onder feit 5 heeft gepleegd. Voor de feiten 1, 2, 3 en 4 verzoekt de officier van justitie vrijspraak. Het standpunt van de officier van justitie wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank de verdachte vrij te spreken van de feiten 1, 2, 3 en 4.
De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat de feiten 2, 3, 4 en 5 zijn bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen: [1]
De verklaring van de verdachte op de zitting:
Het klopt dat de man met de bruine jas [slachtoffer 1] is en de man met het witte T-shirt [slachtoffer 2] . Het klopt dat op de beelden genaamd VIDEO- [bestandsnaam] te zien is dat mijn moeder omhoog komt.
Ik stapte uit de auto met het zaagje in mijn handen.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] :
[plaats] . [2] 16 oktober 2024. [3] Wij stonden te praten. Dit was een aantal meter voor de auto waarin [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) was gestapt. Op het moment dat ik, [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) met elkaar praatten over wat er gebeurde reed [verdachte] op ons in. [4] [verdachte] was de bestuurder van de Range Rover die op ons inreed. Ik zag dat [verdachte] naar achter reed om vervolgens weer gas te geven vooruit. [5]
Op een gegeven moment reed [verdachte] weg. Toen zij terugkwam zag ik dat zij uitstapte met een mes. [6]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] :
Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) in haar auto stapte. [7] Vervolgens zag ik dat zij achteruit reed. Ik stond toen met [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) op het pad. [8] Ik zag vervolgens dat zij weer naar achter reed. [verdachte] reed weer op ons in. [9]
Vervolgens zag ik dat [verdachte] met haar auto wegreed. [10] Later zag ik de Range Rover het park oprijden richting ons. Ik zag dat [verdachte] de bestuurder was. Ik zag dat zij uitstapte en een mes in haar hand vasthield. [11]
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden:
Van de beelden met de naam ‘VIDEO- [bestandsnaam] ’:
Vanaf seconde 00:26 ziet de rechtbank, voor zover relevant, het volgende:
Er wordt gefilmd vanuit een auto. Een deel van het dashboard, de voorruit en de motorkap zijn in beeld. Een vrouw (vrouw 1) ligt voorover op de grond. Een man met een bruine jas (man 1) stapt van haar af en vrouw 1 komt omhoog en staat op. Er zijn op dat moment drie mannen zichtbaar. Man 1, een man met een wit shirt (man 2) en een kale man met een baard (man 3). Vrouw 1 staat rechtop, terwijl een vrouwenstem vanuit de auto (vrouw 2) meerdere keren “aan de kant” roept. Man 2, die bezig is man 1 weg te geleiden, staat met zijn rug naar de auto en naar vrouw 1, terwijl hij man 1, die tegenover hem staat, bij zijn schouder vast heeft. Daarna laat man 1 man 2 los. Man 3 staat achter man 1 en man 2, op het moment dat de auto, van waaruit wordt gefilmd, in hun richting rijdt. Hierbij komt man 2 in aanraking met de auto, waarbij hij naar voren buigt en met zijn rechterarm op/tegen de motorkap komt. Met zijn linkerhand heeft hij de rechterelleboog van man 1 vast. Op dat moment is het hoofd van man 3 achter man 2 te zien. De auto rijdt naar achteren, terwijl vrouw 1 links in beeld is te zien. Vervolgens rijdt de auto weer naar voren. Man 2 en man 1 staan op dat moment voor de auto. Man 2 springt opzij en pakt de linkerschouder van man 1.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Ik, verbalisant, werkte het filmpje uit. Ik zag dat [verdachte] met de handzaag in haar hand, het voertuig uitstapte. Ik zag dat [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) op het pad buiten stonden. Ik zag dat [verdachte] op de mannen af liep en met een handzaag in haar hand stond te zwaaien. [12]
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
De verdachte is woonachtig op de jachthaven in [plaats] . In het kader van de nalatenschap van haar overleden vader is de verdachte beheerder en deels eigenaar van de jachthaven. Op 16 oktober 2024 ontstaat een conflict over het eigendom van een woonboot gelegen in de jachthaven en wie over het gebruik daarvan mag beslissen. De verdachte spreekt aangever [slachtoffer 3] , die zij aantreft in de woonboot, aan op het (in haar ogen onrechtmatige) gebruik van de woonboot. Aangever [slachtoffer 1] is daarbij aanwezig en gaat met de verdachte in discussie. Dat leidt tot een ruzie waarin de verdachte en [slachtoffer 1] met name hun eigen standpunt blijven herhalen en de verdachte steeds bozer en emotioneler reageert. De ruzie verplaatst zich op een gegeven moment vanuit de woonboot naar het aangrenzende terrein. Daar ontstaat vervolgens een handgemeen, waarbij ook de moeder van de verdachte is betrokken. De verdachte stapt op enig moment hierna in haar auto.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De advocaat van de verdachte vindt dat de verklaringen van de aangevers moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat die aantoonbaar onbetrouwbaar zijn. Zo hebben de aangevers bijvoorbeeld verklaard over bedreigingen die, gelet op de beelden en geluidsopnames die zijn toegevoegd aan het dossier, overduidelijk niet door de verdachte zijn geuit. Ook hebben de aangevers hun eigen (negatieve) rol in het geheel weggelaten en lijkt het er sterk op dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd. De officier van justitie vindt ook dat de verklaringen niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat de aangiftes op onderdelen feitelijke onjuistheden bevatten. De rechtbank gaat om die reden terughoudend om met de verklaringen van aangevers. Voor zover de verklaringen steun vinden in objectieve bewijsmiddelen worden deze echter wel gebruikt voor het bewijs.
Feit 1 - vrijspraak
Op basis van het dossier en het besprokene op de zitting kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Dat de verdachte betrokken was bij het in de inleiding genoemde handgemeen vindt op zich bevestiging in de verklaring van de moeder van de verdachte. Onduidelijk blijft echter of de verdachte de eerste klap uitdeelt of [slachtoffer 1] , waardoor sprake kan zijn van gerechtvaardigde zelfverdediging. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wijzen naar de verdachte, maar er zijn ook getuigen die zeggen dat [slachtoffer 1] begint. Van het (begin van het) handgemeen zijn geen beelden. Wel is er een geluidsfragment, maar daaruit valt op dit punt niets af te leiden. Verder is onduidelijk of [slachtoffer 1] letsel oploopt als gevolg van (een) geweldshandeling(en) van de verdachte of van de moeder van de verdachte, die ook bij het handgemeen betrokken raakt. Gelet op dit alles zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit feit.
Feiten 2 primair, 3 primair en 4 primair - poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte twee keer met haar auto in de richting van [slachtoffer 2] (man 2) en [slachtoffer 1] (man 1) rijdt. Bij de eerste keer raakt de auto [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 1] daarbij vasthoudt bij zijn elleboog. [slachtoffer 3] (man 3) staat op dat moment achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De tweede keer rijdt de verdachte met haar auto richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] is dan niet in beeld van de camera. Wanneer de auto dichtbij komt springt [slachtoffer 2] weg en pakt daarbij [slachtoffer 1] bij zijn schouder.
De verdachte ontkent dat zij in beide gevallen doelbewust op de aangevers inrijdt. Op de zitting verklaart zij dat ze, op het moment dat zij naar voren rijdt, probeert weg te komen met haar auto en haar moeder mee wil nemen. De verdachte probeert met de auto zo dicht mogelijk bij haar moeder te komen en moet een paar keer ‘steken’ met de auto, omdat het een smal pad betreft en zij anders niet goed weg kan rijden. De advocaat van de verdachte bepleit volledige vrijspraak van de feiten 2, 3 en 4, omdat (voorwaardelijk) opzet op alle ten laste gelegde misdrijven ontbreekt.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de verdachte opzettelijk op de aangevers inreed, maar wel dat zij met haar handelswijze een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen en die kans daarop bewust heeft aanvaard. Er was dus sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legt dit uit.
De verdachte rijdt tweemaal met een Range Rover (een relatief grote auto) met enige snelheid (de verdachte gaf gas) richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en eenmaal richting [slachtoffer 3] . Bij de eerste keer inrijden op de aangevers, wordt door aangevers niet op de verdachte gelet. Uit de beelden volgt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met elkaar bezig zijn en [slachtoffer 3] achter hen staat. De kans dat de verdachte hen, onder deze omstandigheden, zou aanrijden waarbij de aangevers zouden vallen en zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen (door bijvoorbeeld een achterwaartse val op het hoofd) is aanmerkelijk te noemen. De rechtbank vindt die kans ook aanmerkelijk bij de tweede keer inrijden op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , omdat de verdachte dan met zodanige snelheid rijdt dat [slachtoffer 2] - die zich het meest in de rijrichting van de auto bevindt - genoodzaakt is snel weg te springen.
Dat de verdachte in beide gevallen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop heeft toegenomen, blijkt de rechtbank uit het gedrag van de verdachte. Zo roept zij voorafgaand aan de eerste keer inrijden meerdere keren “aan de kant”. De verdachte vertelde op de zitting dat zij dit roept om met haar auto weg te kunnen rijden om zo te ontkomen aan de conflictsituatie. De verdachte is zich er op dat moment dus van bewust dat de aanwezigheid van de aangevers op het pad haar hiervan weerhouden. De aangevers gaan niet aan de kant staan, maar de verdachte kiest er dan toch voor om met haar auto in hun richting te rijden, waarna [slachtoffer 2] door de auto wordt geraakt. Dat [slachtoffer 2] zich hierbij opzettelijk op de motorkap laat vallen en daarbij [slachtoffer 1] doelbewust meetrekt, zoals de verdediging stelt, kan de rechtbank niet vaststellen. De rechtbank weet niet weet wat [slachtoffer 2] op dat moment dacht en uit de gedraging zelf van [slachtoffer 2] , maar ook het bijbehorende geluidsfragment, blijkt niet onmiskenbaar van zulk opzet. Het is voor de beoordeling ook niet van belang, omdat de verdachte al vóór de aanrijding van [slachtoffer 2] het risico op een aanrijding (met zwaar lichamelijk letsel als gevolg) had aanvaard. De verdachte rijdt vervolgens nog een tweede keer richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , terwijl zij nog steeds op ongeveer dezelfde plek op het pad staan. Het feit dat het hierbij gaat om dezelfde risicovolle handeling, maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte de mogelijke gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] evenzeer op de koop toenam.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat de verdachte, door tweemaal op aangevers in te rijden en daarbij [slachtoffer 2] eenmaal aan te rijden, zich schuldig heeft gemaakt aan pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 2 primair
op 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met
een personenauto richting die [slachtoffer 1] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 primair
op 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met
een personenauto richting die [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4 primair
op 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal
met een personenauto richting die [slachtoffer 3] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5
op 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een zaag dreigend op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] af te lopen;
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid

4.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 2:poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3:poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4:poging tot zware mishandeling;
feit 5:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
4.2
Strafbaarheid feiten en de verdachte
4.2.1
Standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte zelf en van de moeder van de verdachte. De verdachte werd namelijk eerder geslagen door [slachtoffer 1] en daarna met geweld belet haar auto in te stappen. Haar moeder werd op de grond gefixeerd door [slachtoffer 1] . De verdachte was genoodzaakt hierop te reageren en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor de feiten 2 primair, 3 primair en 4 primair vanwege een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Voor feit 5 doet de verdediging een beroep op noodweerexces. Daartoe voert zij aan dat het meenemen van de zaag door de verdachte het gevolg is geweest van een voortdurende hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer voor de feiten 2 primair, 3 primair en 4 primair, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte zelf of van haar moeder op de momenten dat de verdachte op de aangevers inrijdt. Uit de camerabeelden die zijn gebruikt voor het bewijs volgt dat de verdachte alleen in de auto zit, met een gesloten portier aan de bestuurderszijde, en geen van de aangevers zich op dat moment met haar bezighoudt. Uit andere beelden in het dossier blijkt dat er eerder gedoe is rondom het instappen van de verdachte in de auto, maar dat is dus gestopt. Het fixeren van de moeder van de verdachte is ook al geëindigd op het moment dat de verdachte voor de eerste keer op aangevers inrijdt. Haar moeder is dan al opgestaan. [slachtoffer 2] beweegt [slachtoffer 1] van haar weg en staat tussen moeder en [slachtoffer 1] in. Het inrijden op aangevers is dan ook niet gericht op het ‘ontzetten’ van haar moeder. Omdat er geen noodweersituatie was, wordt het beroep op noodweerexces ook verworpen.
De rechtbank verwerpt daarnaast het beroep op noodweerexces voor feit 5, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Dit feit wordt gepleegd nadat de verdachte voor de tweede keer op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] inrijdt - waarbij ook al geen sprake was van een noodweersituatie - en wegrijdt naar de ingang van de jachthaven. Daar arriveert de gealarmeerde politie, waarna de verdachte voor de politie uitrijdt, terug naar de plek van de eerdere conflictsituatie. De verdachte stapt dan uit haar auto met de (hand)zaag in haar handen en loopt op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] af, die op dat moment op enige afstand van haar staan. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is geen sprake, zodat ook geen sprake kan zijn van noodweerexces.
De feiten en de verdachte zijn daarom strafbaar.

5.Straf

5.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 3 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert, waarvan een gedeelte van 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en ambulante behandeling;
5.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de verdachte alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest (3 dagen), gelet op de gevolgen die deze strafzaak al heeft gehad voor de verdachte.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte is tweemaal met een auto ingereden op meerdere slachtoffers, waarbij zij één van hen heeft aangereden. De verdachte heeft daarmee letsel veroorzaakt en schrik aangejaagd. Dat laatste geldt vermoedelijk ook voor de begeleider van de moeder van de verdachte, die ongewild getuige werd van de gebeurtenissen. De aangevers, maar ook de verdachte, mogen van geluk spreken dat het niet slechter is afgelopen. De verdachte vertrok hierna, maar kwam weer terug en heeft toen twee personen bedreigd met een handzaag, waarmee de verdachte opnieuw schrik aanjoeg. Dit alles gebeurde in het kader van een conflict over het gebruik van een woonboot, waarbij de verdachte zich allesbehalve de-escalerend heeft opgesteld en veel kwade dingen heeft geroepen en steeds bozer en emotioneler werd. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij zich zo heeft laten gaan in haar conflict met (voornamelijk) [slachtoffer 1] dat zij de veiligheid van hem en anderen in gevaar heeft gebracht. De rechtbank ziet ook dat [slachtoffer 1] zich niet onbetuigd heeft gelaten en een wezenlijk aandeel heeft gehad in de escalatie van het conflict.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van de verdachte van 16 september 2025 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Die veroordelingen hebben haar er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Over de verdachte is een reclasseringsrapport van 17 juni 2025 opgemaakt. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het psychosociaal functioneren van de verdachte wordt gezien als een direct delictgerelateerde factor en er zijn signalen van een pro-criminele houding. De verdachte komt vaker in beeld voor geweldsdelicten en lijkt het moeilijk te vinden haar agressie te reguleren. Daarnaast speelt er veel in het leven van de verdachte, zoals het onverwerkte verlies van haar vader en de verantwoordelijkheid die zij draagt voor de jachthaven, waar zij ook woonachtig is. Ook lijkt de verdachte vroeger een instabiele opvoedsituatie te hebben gehad, wat mogelijk heeft bijgedragen aan het delictgedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering vindt het positief dat de verdachte voor het eerst met de reclassering in gesprek is geweest, iets dat eerder niet is gelukt. In gesprek lijkt ze zich kwetsbaar op te stellen door haar onderliggende problemen (deels) te erkennen. Het blijft onduidelijk wat de onderliggende reden voor het delictgedrag is, wat maakt dat de reclassering diagnostiek hiernaar passend vinden. De verdachte lijkt terughoudend in contact, maar onduidelijk is of dit met onwil of onkunde te maken heeft. De reclassering vindt het de moeite waard om met bijzondere voorwaarden te proberen gedragsverandering tot stand te brengen. Het advies is daarom de verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en diagnostiek en ambulante behandeling. Oplegging van een gevangenisstraf wordt afgeraden vanwege de beïnvloedbaarheid van de verdachte en de kans op negatieve gevolgen van detentie gezien haar pro-criminele houding.
Op de zitting stelt de verdachte zich defensief op. Hoewel dit tot op zekere hoogte valt te verklaren vanuit haar proceshouding, valt op dat het niet lukt om met de verdachte te kijken naar haar eigen aandeel in de escalatie van het conflict. Het bespreken van mogelijke redenen voor het hoog oplopen van haar emoties verloopt moeizaam, waarbij de rechtbank bij de verdachte een afwerende houding ziet. De verdachte lijkt nare gevoelens en gedachten vooral te (willen) onderdrukken, maar het is tegen de achtergrond van deze strafzaak de vraag hoezeer zij daarin slaagt en dat helpend voor haar is.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Het oriëntatiepunt voor het tonen van een steekwapen is een taakstraf van 120 uren. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt.
Dat het in deze zaak is gebleven bij pogingen tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel weegt strafverminderend. Dat er meerdere slachtoffers zijn, letsel is ontstaan en dat er een omstander was weegt strafverzwarend. Dat geldt ook voor het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden ligt dan voor de hand, maar de rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering aanleiding de verdachte niet (opnieuw) naar de gevangenis te sturen. Met het oog op afstraffing legt de rechtbank de verdachte een forse taakstraf op. Om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (gewelds)delicten wordt een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering. De rechtbank voegt daar een contactverbod met alle slachtoffers aan toe, omdat het conflict niet lijkt te zijn beslecht.
Gelet op dit alles legt de rechtbank aan de verdachte een taakstraf op van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert. Daarnaast legt de rechtbank een gevangenisstraf op voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het dictum. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij uitgaat van de bewezenverklaring van meer strafbare feiten.

6.In beslag genomen voorwerpen

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen zaag te onttrekken aan het verkeer.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft laten weten de inbeslaggenomen zaag niet terug te hoeven.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Handgereedschap (BZAE9784), verbeurdverklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder feit 5 bewezen verklaarde feit begaan.

7.Vordering benadeelde partij

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.982,37 voor de feiten 1, 2 en 5, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.123,60 aan materiële schade en € 2.816,00 aan immateriële schade (smartengeld). Deze materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:
1. behandelingen Bergman Clinics: € 1.010,00;
2. reiskosten Bergman Clinics: € 72,27;
3. parkeerkosten Bergman Clinics: € 41,33
Verder vordert de benadeelde partij € 42,77 als proceskosten. Dit gaat om kosten gemaakt voor gesprekken met de officier van justitie en met Slachtofferhulp Nederland. Deze kosten bestaan uit € 18,08 reiskosten en €8,- parkeerkosten op 13 oktober 2025 en uit €16,69 aan reiskosten op 22 oktober 2025.
7.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van immateriële schade tot een bedrag van € 150,00, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. In het overige gevorderde moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.1.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
7.1.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de gevorderde materiële schade die ziet op kosten die zijn gemaakt vanwege het letsel van [slachtoffer 1] . Deze schade heeft betrekking op feit 1 (mishandeling), waarvan de verdachte wordt vrijgesproken.
De kosten die zijn gevorderd als proceskosten begrijpt de rechtbank als een verzoek om vergoeding van materiële schade, aangezien het gaat om buitengerechtelijke kosten die zijn gemaakt om de (omvang van de) schade vast te stellen. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde onder feit 2 primair en feit 5 zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank wijst daarom dit deel van de vordering, ter grootte van een bedrag van € 42,77, toe.
Immateriële schade
De rechtbank ziet, voor zover het gaat om de bewezen verklaarde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2 primair), in de aard en ernst van de normschending grond voor toewijzing van immateriële schade, omdat daarmee sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Het met een auto inrijden op een persoon levert een zeer gevaarlijke situatie op, waarbij het slachtoffer moet vrezen voor ernstig letsel. Dit nadelige gevolg ligt zo voor de hand dat onderbouwing daarvan niet nodig is. Gekeken naar de omstandigheden van dit geval, waarbij relevant is dat de verdachte niet hard reed, vindt de rechtbank in beginsel toewijzing van een bedrag van € 150,- billijk. In het aandeel dat [slachtoffer 1] had in de escalatie van het conflict en het handgemeen dat vervolgens is ontstaan, ziet de rechtbank aanleiding om, vanwege eigen schuld, de helft van dit bedrag toe te kennen. [slachtoffer 1] wordt in het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaard.
7.2.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.266,75 voor de feiten 4 primair en 5, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 200,75 materiële schade (kleding) en € 2.066,00 aan immateriële schade (smartengeld).
7.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van immateriële schade tot een bedrag van
€ 150,00, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. In het overige gevorderde moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de ingediende vorderingen.
7.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de gevorderde materiële schade, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd (met bijvoorbeeld foto’s van de schade). De benadeelde partij de gelegenheid bieden om die nadere onderbouwing te geven leidt tot een te grote belasting van deze strafprocedure. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Immateriële schade
De rechtbank ziet, voor zover het gaat om de bewezen verklaarde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2 primair), in de aard en ernst van de normschending grond voor toewijzing van immateriële schade, omdat daarmee sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Het met een auto inrijden op een persoon levert een zeer gevaarlijke situatie op, waarbij het slachtoffer moet vrezen voor ernstig letsel. Dit nadelige gevolg ligt zo voor de hand dat onderbouwing daarvan niet nodig is. Gekeken naar de omstandigheden van dit geval, waarbij relevant is dat de verdachte niet hard reed, vindt de rechtbank in toewijzing van een bedrag van € 150,- billijk.

8.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en beslissing op het beslag zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte feit 1 heeft gepleegd en spreekt haar daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvan 180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 177 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
als bijzondere voorwaardengelden dat de verdachte:
o zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd (telefonisch) bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ te Utrecht. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o meewerkt aan het uitvoeren van diagnostisch onderzoek gericht op het onderzoeken waar delictgedrag vandaan komt. Mocht behandeling hiervoor geïndiceerd zijn, laat de verdachte zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 3] , geboren op [1960] ;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [1978] ;
o op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [1980] ;
o waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- legt aan de verdachte
een taakstraf van 160 urenop, te vervangen door 80 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert;
Beslag
- verklaart het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Handgereedschap (BZAE9784), verbeurd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 2 primair)
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 117,77;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
- vanaf 16 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 75,-;
- vanaf 13 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 26,08; en
- vanaf 22 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 16,69;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 194,77 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente:
- vanaf 16 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 75,-;
- vanaf 13 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 26,08; en
- vanaf 22 oktober 2025 tot de dag van volledige betaling over een bedrag van € 16,69;
bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 4 primair)
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 150,00;
- verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering, en bepaalt dat de voor dat deel vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
- veroordeelt de verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. C. van Wambeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.L. den Hoedt en mr. E.M. Caruso, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2025.
Mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. L.M.L. den Hoedt zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal,
in/op/tegen het gezicht en/of de nek en/of het lichaam te slaan en/of te krabben
en/of tegen het lichaam te schoppen;
feit 2
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met
een personenauto richting die [slachtoffer 1] is gereden en/of tegen die [slachtoffer 1] is
aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door met een personenauto tegen die [slachtoffer 1]
aan te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een personenauto
richting die [slachtoffer 1] te rijden en/of tegen die [slachtoffer 1] aan te rijden;
feit 3
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met
een personenauto richting die [slachtoffer 2] is gereden en/of tegen die [slachtoffer 2] is
aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 2]
heeft mishandeld door met een personenauto tegen die [slachtoffer 2] aan te
rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een personenauto
richting die [slachtoffer 2] te rijden en/of tegen die [slachtoffer 2] aan te rijden;
feit 4
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans
eenmaal, met een personenauto richting die [slachtoffer 3] is gereden en/of tegen
die [slachtoffer 3] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 3]
heeft mishandeld door met een personenauto tegen die [slachtoffer 3]
aan te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een personenauto richting
die [slachtoffer 3] te rijden en/of tegen die [slachtoffer 3] aan te rijden;
feit 5
zij op of omstreeks 16 oktober 2024 te [plaats] , gemeente Wijdemeren, [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een zaag, althans een scherp
voorwerp, (dreigend) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] af te lopen;

Voetnoten

2.Pagina 7.
3.Pagina 7.
4.Pagina 8.
5.Pagina 8.
6.Pagina 8.
7.Pagina 14.
8.Pagina 14.
9.Pagina 14.
10.Pagina 14.
11.Pagina 14.
12.Pagina 74.