ECLI:NL:RBMNE:2025:6055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
C/16/588725 / HA ZA 25-90
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beëindiging van permanente bewoning door de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak vorderde de Vereniging van Eigenaren (VvE) de beëindiging van de permanente bewoning door gedaagde op een bungalowpark. De VvE stelde dat permanente bewoning in strijd was met de reglementen, tenzij de gemeente toestemming gaf. De gemeente had echter geen toestemming verleend, maar had wel aangegeven voorlopig niet te zullen handhaven. Gedaagde vertrouwde erop dat de VvE ook niet zou handhaven. De rechtbank oordeelde dat de VvE niet zomaar beëindiging van de bewoning kon vorderen, omdat gedaagde gerechtvaardigd vertrouwen had in de toezegging van de gemeente. De rechtbank wees de vordering van de VvE af en oordeelde dat de VvE de proceskosten van gedaagde moest vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de VvE onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van gedaagde en dat handhaving op dat moment onaanvaardbaar was. De VvE werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief griffierecht en advocaatkosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/588725 / HA ZA 25-90
Vonnis van 22 oktober 2025
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd in [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. D.N. Reijnders,
tegen
[gedaagde],
wonend in [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. D.M.R. Janssen.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak is begonnen met de dagvaarding van de VvE, met twintig bijlagen. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met een conclusie van antwoord met twaalf bijlagen. De VvE heeft een akte ingediend waarmee haar eis is gewijzigd. Voor de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog een akte ingediend met negen bijlagen.
1.2.
Op 5 september 2025 vond de mondelinge behandeling plaats. Daarbij waren namens de VvE aanwezig: [A] (de administrateur), [B] (de beheerder) en de advocaat. [gedaagde] was ook aanwezig, vergezeld door haar advocaat. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben partijen gevraagd de zaak aan te houden voor overleg. Later hebben zij vonnis gevraagd. De rechtbank heeft daarop bepaald dat er vonnis komt.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] woont permanent op het [eiseres] . De VvE wil dat [gedaagde] hiermee stopt. Volgens de regelementen van de VvE is permanente bewoning namelijk niet toegestaan, behalve als de gemeente toestemming geeft. De gemeente heeft geen toestemming gegeven, maar wel toegezegd voorlopig niet te zullen handhaven. [gedaagde] mocht er daarom op vertrouwen dat de VvE dat ook niet zou doen. De VvE heeft hier geen rekening mee gehouden, en ook niet met de beperkte mogelijkheden van [gedaagde] om een andere woning te vinden. De rechtbank geeft [gedaagde] gelijk. De VvE mocht niet zomaar beëindiging van de bewoning vorderen.

3.De beoordeling

Vooraf: de VvE heeft een volmacht voor deze procedure
3.1.
In de ledenvergadering van de VvE op 6 maart 2023 is besloten dat de VvE juridische bijstand mag inschakelen voor de handhaving van het verbod op permanente bewoning en juridische procedures mag starten. De kantonrechter heeft het verzoek van verschillende leden van de VvE om dit besluit te vernietigen afgewezen. [1] Die beschikking is voor dit onderdeel onherroepelijk geworden. [2] [gedaagde] stelt nu dat de volmacht om te gaan procederen onvolledig is, omdat daar niet in staat tegen welke specifieke personen de VvE zal procederen. Het gevolg van een onvolledige volmacht is dat de VvE niet-ontvankelijk is in deze procedure. De rechtbank volgt dit niet. De kantonrechter heeft de op 6 maart 2023 verleende volmacht in stand gelaten en niet geëist dat een aanvullende volmacht wordt verleend vóórdat tot dagvaarding wordt overgegaan. Ook is er geen algemene regel die verplicht in een volmacht aan te geven tegen welke specifieke personen een procedure zal worden gestart. De VvE is dus wel ontvankelijk in deze procedure.
Vooraf: de VvE heeft een procesbelang
3.2.
[gedaagde] heeft gesteld dat de VvE onvoldoende belang heeft bij handhaving van het verbod op permanente bewoning. Een partij zonder voldoende belang kan geen vordering instellen. [3] De rechtbank vindt dat de VvE wel voldoende belang heeft. Vast staat dat permanente bewoning in strijd is met het splitsingsreglement [4] en het huishoudelijk reglement. [5] De VvE heeft belang bij de nakoming en handhaving van deze regels en mag een schending daarvan ook aan de rechter voorleggen.
De permanente bewoning door [gedaagde] is in strijd met de reglementen
3.3.
[gedaagde] is eigenaresse van de recreatiewoning gelegen aan het adres [adres] in [plaats] . Zij is op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en heeft hier haar hoofdverblijf. [gedaagde] en de VvE zijn het erover eens dat sprake is van permanente bewoning. [gedaagde] handelt dus in strijd met het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement.
Geen toestemming van de gemeente
3.4.
In artikel 9 van het splitsingsreglement staat:
“De bungalows zijn uitsluitend bestemd voor niet permanente bewoning. Afwijkend gebruik is uitsluitend toegestaan met toestemming van de gemeente [.] .”De gemeente [.] is inmiddels opgegaan in de gemeente [gemeente] . De VvE heeft op de zitting uitgelegd dat het splitsingsreglement is gebaseerd op een model waarin staat dat de vereniging zelf toestemming kan geven voor afwijkend gebruik. Die mogelijkheid is niet overgenomen in het splitsingsreglement van de VvE. In plaats daarvan is de toestemming voor afwijkend gebruik afhankelijk van de toestemming van de gemeente. Als de gemeente toestemming geeft voor afwijking van de gebruiksregels van het omgevingsplan, dan is daarmee ook de toestemming gegeven voor afwijking van het splitsingsreglement.
3.5.
[gedaagde] stelt dat de gemeente die toestemming heeft gegeven. Zij had de gemeente gevraagd om een tijdelijke gedoogverklaring. Het college van burgemeester en wethouders heeft geantwoord die verklaring niet te geven. De reden hiervoor is dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een instructieregel heeft aangekondigd die permanente bewoning op recreatieparken mogelijk maakt. De minister heeft de gemeente gevraagd in afwachting van die instructieregel niet te handhaven op permanente bewoning op recreatieparken. Het college schrijft dat daarom voorlopig niet zal worden gehandhaafd.
3.6.
De VvE heeft terecht opgemerkt dat deze mededeling van het college niet de toestemming is die in het splitsingsreglement wordt genoemd. Met het bericht dat de gemeente voorlopig niet zal handhaven blijft de permanente bewoning in strijd met het ter plaatse geldende omgevingsplan. Om toestemming te krijgen van de gemeente kan [gedaagde] een afwijking of een wijziging van het omgevingsplan aanvragen. [6] Dat heeft zij niet gedaan. De brief die de gemeente heeft gestuurd, is geen toestemming voor afwijkend gebruik.
Handhaving door de VvE is niet in strijd met de beschikking van de kantonrechter
3.7.
Op 6 maart 2023 heeft de VvE besloten tot handhaving tegen de permanente bewoning. Verschillende leden van de VvE, waaronder [gedaagde] , hebben tegen dit besluit geprocedeerd. In de beschikking van 14 februari 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld over het besluit van de VvE. In deze beschikking heeft de kantonrechter verschillende onderwerpen genoemd die destijds nog niet konden worden beoordeeld. Volgens [gedaagde] heeft de kantonrechter daarmee voorwaarden gesteld waar de VvE eerst aan moest voldoen vóórdat zij tot dagvaarding mocht overgaan. De rechtbank is het niet eens met dit standpunt van [gedaagde] . Het zijn onderwerpen die pas kunnen worden beoordeeld als een concreet geval van handhaving voorligt, zoals in deze procedure.
3.8.
Voor de door de kantonrechter genoemde onderwerpen geldt het volgende. Allereerst staat vast dat de VvE inmiddels een administrateur heeft benoemd. Dat dit [onderneming] B.V. is, de grootste eigenaar binnen de VvE, maakt dit niet anders. Ook staat vast dat de VvE voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding juridisch advies heeft ontvangen van haar advocaat.
3.9.
Met de beschikking van 14 februari 2024 heeft de kantonrechter het besluit van de VvE om tot handhaving over te gaan, in stand gelaten. Voor de uitvoering heeft de kantonrechter niet als voorwaarde gesteld dat de VvE eerst nog een nieuw besluit neemt waarin wordt vastgesteld tegen welke eigenaren wordt opgetreden.
3.10.
Anders dan [gedaagde] stelt, is ook geen sprake van willekeur of machtsmisbruik van de VvE. Zoals de VvE bij de mondelinge behandeling heeft toegelicht, wordt opgetreden tegen alle eigenaren die op het adres van de recreatiewoning staan ingeschreven in de BRP of die hebben erkend daar permanent te wonen. Daarnaast staat vast dat na het besluit van de VvE tot handhaving uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden tussen de advocaat van de VvE en de advocaat die de betrokken eigenaren vertegenwoordigt.
3.11.
Deze werkwijze laat ook zien dat de VvE niet ‘rauwelijks’ heeft gedagvaard. Aan die dagvaarding zijn meerdere ledenvergaderingen, overleggen en de procedure bij de kantonrechter vooraf gegaan.
3.12.
Het zonder willekeur of machtsmisbruik optreden van de VvE betekent dat de VvE ook zal moeten optreden als bij andere eigenaren het vermoeden van overtreding van het permanente woonverbod bestaat. Ook tegen de eigenaar van een groot aantal recreatiewoningen op het park: [onderneming] B.V. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VvE dit bevestigd en aangegeven dat als dit toch niet zou gebeuren, de leden de VvE daar ook op kunnen aanspreken. De rechtbank gaat ervan uit dat de VvE woord houdt en ook, als daar aanleiding toe is, de genoemde B.V. zal aanspreken.
Geen gerechtvaardigd vertrouwen dat niet zal worden gehandhaafd
3.13.
[gedaagde] stelt dat de VvE het vertrouwen heeft gewekt dat tegen permanente bewoning niet wordt opgetreden. Handhaving van het verbod is dan in strijd met dit vertrouwen. Dit verweer slaagt niet. Van een gerechtvaardigd vertrouwen op niet-handhaven is geen sprake. Vanaf 2013 huurde [gedaagde] een recreatiewoning op het park als
pied-à-terrenaast haar woning in Italië waar zij permanent verbleef. In 2016 kocht zij de huidige woning op het park, waar zij permanent is gaan wonen. De woning in Italië is verkocht. In 2017, binnen één jaar na de aankoop, is in de ledenvergadering van de VvE gesproken over permanente bewoning. Besproken is dat permanente bewoning is strijd is met de reglementen, dat de VvE dit ook onwenselijk vindt en dat de VvE met de gemeente in overleg gaat over de mogelijkheden voor handhaving. [gedaagde] kon er dus niet op vertrouwen dat niet zal worden gehandhaafd.
Handhaving door de VvE is op dit moment wel in strijd met de redelijkheid
3.14.
[gedaagde] heeft tot slot ook gesteld dat het handhaven van het verbod op permanente bewoning door de VvE op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank is dit met haar eens. De VvE heeft de belangen van [gedaagde] onvoldoende betrokken bij het besluit om daadwerkelijk tot handhaving over te gaan. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
3.15.
Allereerst heeft de VvE de toestemming voor permante bewoning uitbesteed aan de gemeente. Dat is hiervoor in 3.4 tot en met 3.6 besproken. De gemeente heeft geen toestemming gegeven voor permanente bewoning, maar wel uitdrukkelijk en rechtstreeks aan [gedaagde] meegedeeld dat zij niet zal handhaven. Omdat de VvE het geven van toestemming voor permanente bewoning heeft uitbesteed aan de gemeente, mag [gedaagde] erop vertrouwen dat de VvE ook het standpunt van de gemeente over handhaving tegen permanente bewoning volgt. Maar dat heeft de VvE niet gedaan. De VvE heeft dat standpunt van de gemeente niet betrokken in de overweging om tegen de permanente bewoning door [gedaagde] op te treden en de VvE heeft de procedure ook niet gestaakt toen zij bekend werd met de brief van de gemeente. Dat had zij wel moeten doen.
3.16.
Daar komt bij dat [gedaagde] al vanaf 2013 regelmatig op het park verblijft en vanaf 2016 permanente bewoner is. In 2016 kocht zij de huidige woning, die groter is dan de daarvóór gehuurde woning, en heeft zij zich laten inschrijven in de BRP. De door de VvE aangestelde beheerder van het terrein gaf voor die inschrijving desgevraagd toestemming. Volgens [gedaagde] heeft de beheerder daarbij gezegd dat inschrijving op het adres van deze woning werd toegestaan omdat dit een grotere woning is. Zo zou worden voorkomen dat een woonwijk van kleine goedkopere woningen ontstaat. De VvE heeft dit onvoldoende weersproken. De rechtbank stelt vast dat het voor de VvE duidelijk was dat [gedaagde] in 2016 de woning kocht met het doel die permanent te bewonen. In het algemeen sprak de VvE zich wel uit tegen permanente bewoning, zie hiervoor 3.13, maar in het concrete geval werd [gedaagde] geen strobreed in de weg gelegd.
3.17.
Verder is van belang dat de VvE vordert dat [gedaagde] de permanente bewoning binnen vier weken staakt en gestaakt houdt. Dat betekent dat [gedaagde] binnen vier weken een andere woning moet hebben gevonden. Vast staat dat [gedaagde] zich wel heeft ingeschreven voor een sociale huurwoning, maar dat zij daar voorlopig nog niet voor in aanmerking komt. Verder heeft zij haar woning wel te koop gezet, maar onbekend is wanneer de woning zal zijn verkocht. Daarom is ook onbekend wanneer de verkoopopbrengst zal kunnen gebruiken voor de aankoop van een andere woning. De VvE vraagt hier dus de beëindiging van de niet-toegestane situatie in vier weken, terwijl die situatie al bijna tien jaar bestaat en [gedaagde] zich wel inspant voor een alternatief, maar daar nog geen zicht op heeft.
3.18.
Tot slot is van belang dat de VvE na de beschikking van de kantonrechter van 14 februari 2024 niet meer in overleg is getreden met [gedaagde] of haar advocaat. De VvE heeft zich niet ingespannen om vóór het uitbrengen van de dagvaarding een actueel beeld van de omstandigheden en belangen van [gedaagde] te vormen. Dat had wel van de VvE mogen worden verwacht, juist omdat de kantonrechter in de genoemde beschikking heeft overwogen dat een belangenafweging per individueel geval moet plaatsvinden.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de VvE op het verbod op permanente bewoning op dit moment en onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat wil niet zeggen dat de permanente bewoning is toegestaan en ook niet dat de VvE nooit daartegen zou mogen optreden. Maar de VvE mocht het niet doen zoals zij het nu heeft gedaan. De rechtbank zal daarom de vordering van de VvE afwijzen.
De VvE moet de proceskosten van [gedaagde] betalen
3.20.
De VvE is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, inclusief de kosten na dit vonnis, betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.737,00
3.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.22.
[gedaagde] heeft gevraagd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Dit betekent dat de VvE de kosten ook moet betalen als hoger beroep wordt ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van de VvE af,
4.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van € 1.737,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en als hij niet binnen die veertien dagen heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de vijftiende dag na de genoemde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt de VvE als hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft betaald en het vonnis daarna wordt betekend in de extra proceskosten van € 92,00 en de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die kosten, met ingang van de dag na de dag van betekening tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Snoo en in het openbaar uitgesproken door mr. J.R. Hurenkamp, rechter, op 22 oktober 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 14 februari 2024, zaaknummer 10449121.
2.De beschikking had ook betrekking op een ander besluit van de VvE. Dat deel van de beschikking is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 vernietigd (ECLI:NL:GHARL:2025:4061).
3.Dit staat in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 9 van het splitsingsreglement.
5.Artikel 8 van het huishoudelijk reglement.
6.Op grond van artikel 5.1 of 16.30 Omgevingswet.