ECLI:NL:RBMNE:2025:6089

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
UTR 25/5821
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 oktober 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De verzoekster, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, heeft een verzoek ingediend dat kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster niet heeft voldaan aan de vereisten zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bijzonder heeft zij nagelaten een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over te leggen, wat essentieel is voor de beoordeling van het verzoek. De rechtbank heeft de verzoekster op 9 oktober 2025 verzocht om dit verzuim te herstellen, maar ondanks het indienen van diverse stukken heeft zij geen afschrift van het bezwaarschrift overgelegd. Hierdoor kon de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordelen en werd het verzoek als niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/5821

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet onder meer een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift overleggen en (zo mogelijk) een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na het bieden van een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.
Bij het verzoekschrift van 5 oktober 2025 is het (inleidend) bezwaarschrift waarop het geschil betrekking heeft niet overgelegd. Uit het ingediende verzoek en nadien ingestuurde brieven en stukken valt ook niet op te maken op welk specifieke besluit van een bestuursorgaan het verzoek betrekking heeft. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 9 oktober 2025 (verzonden per e-mail) verzocht om daarover duidelijkheid te verschaffen en het geconstateerde verzuim te herstellen. Verzoekster is daarbij een termijn gesteld van een week.
2.1.
Verzoekster heeft binnen die termijn diverse stukken gestuurd naar de rechtbank, laatstelijk op 16 oktober 2025, maar zij heeft geen afschrift van een bezwaarschrift gericht tegen een besluit van een bestuursorgaan overgelegd. Verzoekster heeft geen gegronde reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.