ECLI:NL:RBMNE:2025:6102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
16/042970-24, 08/018089-25 (t.t.z. gevoegd), 01/293045-21 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in meerdere diefstalzaken met betrekking tot goederen van benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 16/042970-24 heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de diefstal van segways, fatbikes en elektrische vouwfietsen wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In de zaak met parketnummer 08/018089-25 oordeelt de rechtbank dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen. De rechtbank baseert zich op betrouwbare herkenningen door verbalisanten, ondanks dat één proces-verbaal een jaar na de herkenning is opgemaakt. De rechtbank legt een taakstraf van 100 uren op, lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de verdachte in de eerste zaak is vrijgesproken. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van € 412,67 aan materiële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1]. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf wordt afgewezen, omdat de proeftijd reeds was verstreken ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, wat bijdraagt aan de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummers: 16/042970-24, 08/018089-25 (t.t.z. gevoegd), 01/293045-21 (vordering tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 november 2025 in de strafzaken van:
[verdachte],
geboren op [1991] in [geboorteplaats] ,
adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Zitting

De strafzaken van de verdachte zijn inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 29 oktober 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de officier van justitie: mr. V. Boelhouwers;
  • de advocaat van de verdachte: mr. D.C. Vlielander;
  • de benadeelde partij: [aangever 1] namens [benadeelde 1] ;
  • de benadeelde partij: [benadeelde 2] .

2.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
Ten aanzien van parketnummer 16/042970-24
op 30 juli 2023 in Utrecht samen met anderen één of meerdere segways en/of fatbikes en/of elektrische vouwfietsen van [benadeelde 2] heeft gestolen, door middel van braak en/of een valse sleutel, namelijk door onbevoegd gebruik maken van een (toegangs-)code van [A] ;
Ten aanzien van parketnummer 08/018089-25
feit 1
op 7 oktober 2024 in Hengelo samen met anderen een geldkistje en/of een Apple Ipad van [benadeelde 1] heeft gestolen door middel van braak;
feit 2
op 7 oktober 2024 in Hengelo samen met anderen een geldkistje van [benadeelde 3] heeft gestolen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.Vrijspraak ten aanzien van parketnummer 16/042970-24

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte van dit feit vrij te spreken. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het feit niet is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Uit het dossier kunnen drie omstandigheden worden afgeleid die belastend voor de verdachte zouden kunnen zijn. Allereerst is er een proces-verbaal van bevindingen waarin een verbalisant aangeeft dat hij zag dat de verdachte vergelijkbare uiterlijke kenmerken had als één van de verdachten op de camerabeelden van de diefstal. Daarnaast is er een proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de verdachte het busje heeft gehuurd waarmee de diefstal is gepleegd. Tot slot volgt uit het dossier dat de verdachte de twee medeverdachten kent.
De rechtbank stelt voorop dat zij behoedzaam moet omgaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een ambtshalve herkenning aan de hand van afbeeldingen/beelden is onder meer van belang in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de afbeeldingen/beelden en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken daarop. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien. Verder is van belang of de herkenning onafhankelijk tot stand is gekomen en of er sprake is van voorkennis.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen dat betrekking heeft op de herkenning van de verdachte, slechts heeft gerelateerd dat hij tijdens het verhoor van de verdachte zag dat de verdachte een slank, lang postuur had
dat hem deed denkenaan het postuur van één van de verdachten op de camerabeelden. Hieruit volgt niet dat de verbalisant de verdachte herkent als één van de verdachten op de camerabeelden, terwijl een zodanige herkenning enkel op basis van een weinig onderscheidend kenmerk als het postuur ook van beperkte waarde zou zijn. De rechtbank zal dit onderdeel van het proces-verbaal van bevindingen daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Het feit dat de verdachte het busje waarmee de diefstal gepleegd is heeft gehuurd, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat de verdachte betrokken moet zijn geweest bij de diefstal. Hetzelfde geldt voor het feit dat hij de medeverdachten kent. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om de beschuldiging te bewijzen. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4. Bewijs ten aanzien van parketnummer 08/018089-25
4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd, met dien verstande dat in beide zaken vrijspraak dient te volgen voor het medeplegen en voor feit 2 vrijspraak dient te volgen voor het onderdeel braak en/of verbreking. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van beide feiten. De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 4.3.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn weergegeven, oordeelt de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde diefstallen. De rechtbank zal na de weergave van de bewijsmiddelen uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [benadeelde 1] van 14 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Plaats delict: Hengelo
Ik heb een geldkistje in mijn kantoor staan. Op een van de bureaus in deze ruimte lag een Ipad. Op 8 oktober (de rechtbank begrijpt, gelet op het onderstaande proces-verbaal,
7 oktober 2024) om 17:02 uur hebben ik en mijn collega's de onder verdieping afgesloten met slot en sleutel. Ook heb ik het alarm geactiveerd. Op 9 oktober was ik weer aan het werk. Opeens sommeerde een collega mij dat het geldkistje er niet meer stond. [2] Deze stond er nog wel toen ik het pand verlaten en afgesloten heb de dag ervoor. Hierop ben ik de camerabeelden gaan bekijken. Hierop is te zien dat er op 8 oktober (de rechtbank begrijpt, gelet op het onderstaande proces-verbaal, 7 oktober) 17:02 uur een persoon binnenkomt via de ingang van de orthodontist. Op diezelfde dag om 17:06 uur zie ik dezelfde persoon weer naar buiten komen met een doos met daarin het geldkistje die normaal in mijn kantoor staat. Ik kon het geldkistje direct herkennen. Normaal gesproken doen wij elke vrijdag de bestellingen bij de leverancier op de Ipad die wij ter gebruik hebben gekregen van hen. Een collega wilde hiermee beginnen en toen zijn wij erachter gekomen dat de Ipad ook weg is. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door [verbalisant 1] , van 26 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik vroeg [aangever 1] : ''Ik zag dat de pleegdatum in de aangifte staat op 8 oktober
2024. Als ik de camerabeelden bekijk zie ik de datum 07/10/2024 staan. Wat is nu
precies de pleegdatum geweest?'' Ik hoorde [aangever 1] zeggen: ''De datum die op de camerabeelden staan kloppen.'' Hieruit maakte ik op dat de pleegdatum 7 oktober 2024 is geweest. [4]
Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 9 oktober 2024 namens [benadeelde 3] , voor zover inhoudende:
Op 8 oktober 2024 was ik op mijn werk bij [benadeelde 3] in Hengelo. Ik kwam er plots achter dat het geldkistje van ons bedrijf weg was. Op de camerabeelden zag ik dat op 7 oktober 2024 omstreeks 18:00 uur, een lichtgrijze Renault de straat van ons bedrijf binnen komt rijden. Ik zag dat de auto stopte voor ons bedrijf en dat er vanuit het bijrijdersportier een man uitstapte. Ik zag dat de man rechtstreeks richting de ingang van ons pand liep, en naar binnen ging. Vervolgens zag ik dat de man het kamertje van de receptie binnen liep. Na ongeveer vier minuten zag ik dat de man naar buiten liep. Ik zag dat de man nu iets onder zijn bodywarmer had. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgesteld door [verbalisant 2] , van 5 november 2024, voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van een door mij uitgevoerde controle op 10 oktober 2024, ontving ik een verzoek tot herkenning. Ik bekeek de persoon op de foto's en video en ik herkende de persoon direct als de voor mij ambtshalve bekende persoon: [verdachte] .
Ik herken [verdachte] aan het volgende:
- zijn stevige postuur;
- zijn vollere gezichtsvorm;
- zijn donker naar achter gekamde haren;
- zijn donkere baard en snor;
- zijn zwarte bodywarmer met capuchon. Die hij ook droeg tijdens de controle;
- zijn schoenen met opvallende witte vlak op de wreef en zwarte streep op de neus. Die hij ook droeg tijdens de controle.
- zijn wijze van lopen waarbij zijn knieën van buiten naar binnen knikken. Lichte vorm van X.
Ik verwijs graag naar de fotobijlage die is toegevoegd aan dit proces-verbaal van
bevindingen. [6]
Fotoblad
Proces-verbaalnummer PL0600-2024474254-6
Omschrijving: Foto [verdachte] tijdens controle. Bodywarmer met brede horizontale banen. [7]
Omschrijving: Foto [verdachte] tijdens controle. Bodywarmer met brede horizontale banen. [8]
Omschrijving: Foto [verdachte] tijdens controle. Opvallende schoenen. [9]
Omschrijving: Foto [verdachte] tijdens controle. Opvallende schoenen. [10]
Een proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgesteld door [verbalisant 3] , van
30 januari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb verdachte [verdachte] verhoord. Daarnaast heb ik de camerabeelden bij beide bedrijven gezien. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , herken de verdachte als zijnde [verdachte] . Ik herken hem aan zijn lichaamsbouw, zijn haarlijn en zijn gezichtsbeharing. [11]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één feit.
4.3.2
Bewijsoverweging
De herkenning door de verbalisanten
De advocaat van de verdachte stelt zich op het standpunt dat de herkenningen van de verdachte door de twee verbalisanten onvoldoende specifiek zijn, waardoor twijfel bestaat aan de waarneming en de rechtbank niet tot de overtuiging kan komen dat de verdachte diegene is die de diefstallen heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en is van oordeel dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. Daarvoor is in de eerste plaats de kwaliteit van de camera/bodycambeelden waarop de herkenningen zijn gebaseerd van belang en de zichtbaarheid van de dader op de beelden. Het dossier bevat stills van de camerabeelden van beide diefstallen. Daarnaast bevat het dossier stills van bodycambeelden van de politie die van de verdachte gemaakt zijn tijdens een controle van een personenauto waar de verdachte ook in zat. Deze personenauto is gecontroleerd omdat deze te zien is op de camerabeelden van de diefstal bij [benadeelde 3] . De rechtbank stelt vast dat op de stills voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn en dat de kwaliteit van de stills voldoende is om een herkenning op te baseren. Ook is de persoon die de diefstallen heeft gepleegd duidelijk zichtbaar op de stills. Zo zijn de lichaamshouding, kleding, schoenen, haardracht, diverse gezichtskenmerken en het postuur van de dader zichtbaar.
Daarnaast is van belang in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de door hem herkende persoon elkaar eerder hebben getroffen, en of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden van beide bedrijven gezien met daarop de dader en heeft de verdachte verhoord. Hij heeft duidelijk omschreven op grond waarvan hij de verdachte herkent. Verbalisant [verbalisant 2] heeft foto’s en een video van de dader gezien en de verdachte gecontroleerd. Hij heeft uitvoerig en duidelijk beschreven op grond van welke specifieke kenmerken hij tot zijn herkenning is gekomen. Dat de verdachte op de foto’s van de bodycambeelden dezelfde bodywarmer en schoenen draagt als de persoon op de camerabeelden van de diefstallen, draagt bij aan de overtuigingskracht van deze herkenning.
Dat zoals door de raadsman is aangevoerd, het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] één jaar later dan de herkenning zelf is opgemaakt, doet niet af aan de betrouwbaarheid van deze herkenning. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat het de verdachte was die de twee diefstallen bij [benadeelde 1] en [benadeelde 3] heeft gepleegd. De rechtbank vindt feiten 1 en 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak voor medeplegen en braak of verbreking
De rechtbank komt, net als de officier van justitie en de verdediging, ten aanzien van beide feiten tot de conclusie dat er geen aanknopingspunten zijn in het dossier dat de verdachte heeft samengewerkt met anderen bij het plegen van deze feiten. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat er bij de diefstal bij [benadeelde 1] sprake is geweest van braak of verbreking. De rechtbank spreekt de verdachte daarom ten aanzien van deze onderdelen van de beschuldigingen vrij.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1op 7 oktober 2024 te Hengelo, een geldkistje en een Apple Ipad, die aan [benadeelde 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen
feit 2op 7 oktober 2024 te Hengelo, een geldkistje, dat aan [benadeelde 3] toebehoorde,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.Kwalificatie en strafbaarheid

5.1
KwalificatieDe bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal
feit 2
diefstal
5.2
Strafbaarheid feiten en verdachteDe feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.Straf

6.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis als de verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan de verdachte een taakstraf op voor de duur van 100 uren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot die straf is gekomen.
Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen op één dag, waarbij op eenzelfde manier te werk is gegaan. De verdachte is, telkens rond sluitingstijd van de op dat moment bijna of net verlaten kantoorpanden, naar binnen gelopen en heeft zijn buit snel meegenomen. Deze werkwijze geeft die diefstallen een zeker planmatig en professioneel karakter – van een impulsieve daad lijkt geen sprake. Met het plegen van de diefstallen heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor het eigendom van anderen en zijn eigen belangen boven die van anderen te stellen. Dit soort gedrag veroorzaakt naast financiële schade ook veel overlast en gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokkenen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 25 september 2025 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren onherroepelijk is veroordeeld voor het medeplegen van een diefstal door twee of meer verenigde personen door middel van braak. Er is dan ook sprake van recidive en de rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Strafkader
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Het oriëntatiepunt voor een inbraak in een bedrijfspand is 120 uur taakstraf, bij recidive 10 weken gevangenisstraf. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt, met dien verstande dat in beide gevallen sprake was van – het strafrechtelijk minder zwaar gewogen – insluiping in plaats van inbraak.
De rechtbank houdt er rekening mee dat er twee diefstallen bewezen zijn. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Dat betekent dat de verdachte tussen de pleegdatum en dit vonnis nog voor een ander feit is veroordeeld, waarbij de feiten die in onderhavige zaak aan de orde zijn hadden kunnen worden meegenomen.
Gelet op dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uren een passende straf is. Als de verdachte de taakstraf niet of niet goed uitvoert, wordt de straf vervangen door 50 dagen hechtenis. De rechtbank legt een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, vooral omdat zij in de zaak met parketnummer 16/042970-24 tot een vrijspraak komt.

7.Vorderingen benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 16/042970-24

7.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich gesteld als benadeelde partij. Hij vordert een bedrag van € 8.769,85. Dit bedrag bestaat uit € 12.534,51 aan materiële schade, minus € 3.764,66 reeds vergoede schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering op de verdachte, omdat de verdachte wordt vrijgesproken.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de rechtbank hem veroordelen in de kosten van de verdachte voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
In de zaak met parketnummer 08/018089-25
7.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)
[aangever 1] heeft zich namens [benadeelde 1] als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 412,67 aan materiële schade. Het gaat om de volgende materiële schadeposten:
  • geldkist en inhoud: € 106,67;
  • dagwaarde Ipad: € 306,00.
7.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat deze kan worden toegewezen. De officier van justitie vordert daarbij het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen.
7.2.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreekse schade heeft geleden. De schade die de benadeelde partij vordert is voldoende onderbouwd en daarmee, als onvoldoende weersproken, toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering daarom geheel toewijzen en zal de verdachte veroordelen tot betaling van een bedrag van € 412,67 aan materiële schade. Dit bedrag wordt vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeling proceskosten
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 412,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
8. Vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf
De rechtbank Oost-Brabant heeft aan de verdachte in de zaak met parketnummer 01/293045-21 op 17 februari 2022 een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd liep van 4 maart 2022 tot 2 maart 2024.
8.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat de rechtbank de vordering toewijst, zodat de voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte verzoekt de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de officier van justitie de vordering niet op de juiste wijze heeft voorgedragen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 01/293045-21 afwijzen. De reden daarvoor is dat de verdachte in de zaak met parketnummer 16/042970-24 zal worden vrijgesproken en dat de proeftijd reeds verstreken was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 08/018089-25.

9.Toegepaste wetsartikelen

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het feit onder parketnummer 16/042970-24 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 onder parketnummer 08/018089-25 heeft gepleegd, zoals in paragraaf 4.4 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in paragraaf 5 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 onder parketnummer 08/018089-25 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 16/042970-24)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde 1] (parketnummer 08/018089-25, feit 1)
- wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 412,67;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 412,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen gijzeling;
- bepaalt dat de verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (parketnummer 01/293045-21)
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. T.M. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Belhadi, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 16/042970-24
hij op of omstreeks 30 juli 2023 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- één of meerdere segway(s) en/of
- één of meerdere fatbike(s) en/of
- één of meerdere elektrische vouwfietsen
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te
nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door
middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, te weten door
onbevoegd gebruik maken van een (toegangs-)code van [A] ;
in de zaak met parketnummer 08/018089-25
1hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldkistje en/of een Apple Ipad, in elk geval enige goederen, die geheel of ten
dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te
nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van braak en/of verbreking;
2
hij op of omstreeks 7 oktober 2024 te Hengelo, gemeente Hengelo (O)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldkistje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Voetnoten

2.Pagina 32.
3.Pagina 33.
4.Pagina 36.
5.Pagina 21.
6.Pagina 25.
7.Pagina 9.
8.Pagina 14.
9.Pagina 16.
10.Pagina 17.
11.Pagina 2.