ECLI:NL:RBMNE:2025:6106

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
599467 KG ZA 25-471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over schorsing en matiging van een landelijk stadionverbod opgelegd door de KNVB

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een supporter, aangeduid als [eisende partij], en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De eiser had een landelijk stadionverbod van 60 maanden opgelegd gekregen na een incident tijdens een voetbalwedstrijd, waarbij hij zich discriminerend zou hebben gedragen naar een donkere speler van Lazio Roma door apengebaren te maken. De eiser vorderde in kort geding schorsing van het stadionverbod en/of matiging van de looptijd ervan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de KNVB het stadionverbod terecht had opgelegd, maar dat de duur van het verbod in dit specifieke geval onaanvaardbaar was. De eiser had namelijk een excuusbrief gestuurd naar de betrokken speler, wat volgens de rechter een verzachtende omstandigheid was. De rechter besloot dat het stadionverbod moest worden verkort met 24 maanden, waardoor de einddatum van het verbod zou verschuiven naar 21 februari 2028. De KNVB werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij deels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen het handhaven van regels tegen discriminatie in het voetbal en het erkennen van individuele omstandigheden van supporters.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/599467 / KG ZA 25-471
Vonnis in kort geding van 18 november 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. W.J. Backer,
tegen
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
te Zeist,
gedaagde partij,
hierna te noemen: KNVB,
advocaat: mr. M.I. van Dijk.
Tegelijk met dit kort geding is aanhangig gemaakt de procedure tussen [A] (hierna: [A] ) en de KNVB. Deze zaken zijn samen op de mondelinge behandeling behandeld, maar zijn wel in twee zaken met ieder een eigen zaaknummer gesplitst, omdat het om twee verschillende zaken gaat. De zaak tussen [A] en de KNVB is bekend onder zaaknummer 601685 KG ZA 25-542. In deze zaak wordt ook op 18 november 2025 vonnis gewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 17 van [eisende partij] , waarbij de producties 1, 4, 6, 8, 11 en 13
uitsluitend betrekking hebben op het geschil tussen [A] en de KNVB,
- de producties 1 tot en met 10 van de KNVB,
- de mondelinge behandeling van 28 oktober 2025,
- de pleitnota van [eisende partij] ,
- de pleitnota van de KNVB.

2.De kern van dit kort geding

Op 24 oktober 2024 is [eisende partij] als supporter naar de voetbalwedstrijd tussen FC Twente en Lazio Roma geweest (hierna: de voetbalwedstrijd). De KNVB heeft, na een melding van
FC Twente, een landelijk stadionverbod van 60 maanden aan [eisende partij] opgelegd [1] , omdat [eisende partij] zich discriminerend zou hebben gedragen naar een donkere speler van Lazio Roma door naar die speler apengebaren te maken.
[eisende partij] heeft beroep ingesteld bij de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de Commissie Stadionverboden). Deze Commissie heeft het landelijk stadionverbod bevestigd. [eisende partij] vordert in dit kort geding schorsing van het stadionverbod en/of matiging van de looptijd daarvan totdat daarop in een bodemprocedure is beslist.
Het landelijk stadionverbod wordt met ingang van 21 februari 2028 “geschorst”. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kort geding gaat het om de vraag of, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure, een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Daarvoor is vereist dat sprake is van een spoedeisend belang.
3.2.
Anders dan de KNVB meent heeft [eisende partij] een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Het aan hem opgelegde landelijk stadionverbod is van kracht tot 21 februari 2030. [eisende partij] kan dus nog meer dan 4 jaar niet naar (prof)voetbalwedstrijden en heeft daarom een spoedeisend belang om dit proberen te voorkomen. Dat [eisende partij] sinds de beslissing van de Commissie Stadionverboden van de KNVB (hierna: de Commissie) ongeveer 4,5 maand heeft gewacht met het starten van dit kort geding maakt dit niet anders. Ook omdat er eerst nog (minnelijk) overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden.
Beoordelingskader: de tussen de KNVB en [eisende partij] gesloten overeenkomst3.3. Het landelijk stadionverbod is gebaseerd op artikel 10.2 van de Standaard-voorwaarden [2] (hierna: de Standaardvoorwaarden) in relatie met de Richtlijn termijn stadionverbod, seizoen 2024/’25” (hierna: de Richtlijn) [3] .
3.4.
In artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden is, onder andere, het volgende bepaald:
“ De KNVB is gerechtigd om, met inachtneming van de voor het betreffende Seizoen
vastgestelde Richtlijn termijn stadionverbod, welke is in te zien en te downloaden op
https://www. [website] , Stadionverboden op te leggen aan eenieder die volgens een melding
van een Club of het Openbaar Ministerie in en/of buiten het Stadion in het kader van een
Evenement:
  • (…), en/of
  • ten aanzien van wie een vermoeden bestaat dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag; en/of
  • zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien en/of het belang van het voetbal wordt geschaad;
zulks onverminderd enige plicht tot schadevergoeding.
In de Richtlijn is, onder andere, als gedraging genoemd:
“Belediging en/of kwetsen van perso(o)n(en) (met discriminatoir karakter).”
Voor die gedraging geldt een landelijk stadionverbod van 60 maanden zonder een bandbreedte.
3.5.
[eisende partij] is door het kopen van een toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd aan deze Standaardvoorwaarden en Richtlijn gebonden. [4]
3.6.
De verhouding/relatie tussen de KNVB en [eisende partij] wordt dus bepaald door de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn. Dat is immers zo tussen hen afgesproken. Benadrukt wordt dat het in dit geval gaat om overeenkomstenrecht, en niet om rechtspersonenrecht. Het toetsingskader voor vernietiging van besluiten van een orgaan van een rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) [5] is daarom, anders dan partijen menen en eerder wel in jurisprudentie is aangenomen, in dit geval niet van toepassing.
3.7.
Aan de hand van de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn (in feite: de overeenkomst tussen de KNVB en [eisende partij] ) moet worden beoordeeld of:
de KNVB het landelijk stadionverbod terecht heeft opgelegd,
de Commissie Stadionverboden het door de KNVB opgelegde landelijk stadionverbod terecht heeft bevestigd.
Dit betekent dat beoordeeld moet worden of:
sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 10.2 van de Standaard-voorwaarden, want daarop heeft de KNVB haar recht om het landelijk stadionverbod op te leggen gebaseerd,
de duur van het opgelegde landelijk stadionverbod in overeenstemming is met de duur zoals vermeld in de Richtlijn.
Als beide punten bevestigend worden beantwoord, dan geldt als uitgangspunt dat het landelijk stadionverbond in overeenstemming met de tussen partijen geldende afspraak is opgelegd, en dat dit landelijk stadionverbod dus van kracht blijft.
De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW) kan echter meebrengen dat dit toch niet of gedeeltelijk niet het geval is. Of dit zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval, die in dit geval door [eisende partij] moeten worden aangevoerd. De rechter mag niet al te snel besluiten dat sprake is van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De rechter moet daarin terughoudend zijn, omdat er wordt ingebroken op wat er tussen partijen is overeengekomen.
3.8.
In het kader van dit kort geding geldt dan nog dat beoordeeld moet worden of het aannemelijk is dat de bodemrechter op grond van het hiervoor geschetste beoordelingskader tot de conclusie komt dat het landelijk stadionverbod niet (onverkort) van kracht kan blijven.
3.9.
De voorzieningenrechter is op grond van artikel 25 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht om ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen en zal daarom het hiervoor geschetste toetsingskader toepassen.
De verweten gedraging
3.10.
De KNVB heeft [eisende partij] het landelijk stadionverbod van 60 maanden opgelegd, omdat volgens haar het vermoeden bestaat dat [eisende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan voetbal-gerelateerd wangedrag, en/of zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het aanzien van het voetbal en/of het belang van het voetbal wordt geschaad. De KNVB voert daarvoor aan dat [eisende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan belediging en/of kwetsen van een persoon met een discriminerend karakter. [eisende partij] zou dit hebben gedaan door apengebaren te maken naar een donkere speler van Lazio Roma.
Standpunt [eisende partij]3.11. [eisende partij] voert aan dat het aan hem opgelegde landelijk stadionverbod geen stand kan houden, omdat:
hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de aan hem verweten gedraging, waardoor de grondslag voor het opleggen van het stadionverbod ontbreekt,
de duur van het stadionverbod disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid is.
Grondslag voor opleggen landelijk stadionverbod
3.12.
[eisende partij] heeft na het zien van camerabeelden erkent dat hij een “apengebaar” (een beweging met de armen onder de oksel) heeft gemaakt richting een donkere speler van Lazio Roma. [eisende partij] stelt echter dat hij niet de bedoeling/de intentie/het oogmerk had om deze speler te discrimineren, maar dat hij slechts de donkere speler van Lazio Roma heeft nagedaan. [eisende partij] voert aan dat hij, nadat Lazio Roma voor de tweede keer had gescoord, zag dat een donkere speler van Lazio Roma naar de scheidsrechter toeliep en bewegingen met zijn armen onder de oksel maakte. [eisende partij] vatte dit op als provocatie van de donkere speler en heeft daarom de bewegingen van deze speler nagedaan. [eisende partij] was zich er niet van bewust dat een groepje FC Twente Supporters vóór dat moment al een tijd apengeluiden en apengebaren naar de donkere speler van Lazio Roma aan het maken waren, aldus [eisende partij] .
3.13.
De voorzieningenrechter wil aannemen dat [eisende partij] niet het oogmerk heeft gehad om de donkere speler van Lazio Roma te beledigen, kwetsen, en/of te discrimineren. Of dat wel of niet zo is, doet er echter niet toe. Het gaat er om of sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden in relatie met de Richtlijn. Dat is een kwestie van uitleg. Voor die uitleg is vooral de inhoud en strekking van die bepaling, bekeken in relatie met andere bepalingen in de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn, van belang (CAO norm).
Uit wat in artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden in relatie met de andere bepalingen van de Standaardvoorwaarden en de Richtlijn is vermeld, kan niet worden opgemaakt dat de intentie, de bedoeling of het oogmerk van de gedraging van de supporter van belang is. Nergens worden die woorden of woorden met een vergelijkbare strekking gebruikt. De inhoud en de strekking van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden in relatie met de Richtlijn is dat het er om gaat dat de persoon die de gedraging verricht “het besef” heeft dat zijn gedraging voor de ontvanger beledigend, kwetsend en/of discriminerend “kan” zijn.
3.14.
Het is aannemelijk dat [eisende partij] dit besef heeft gehad. [eisende partij] is al ongeveer dertig jaar lang voetbalsupporter en is bekend of moet bekend zijn geweest met de betekenis van het door hem gemaakte apengebaar. Hij heeft ook verklaard dat het een verwerpelijk gebaar is en dat hij snapt dat dit kwetsend is voor een donkere speler en heeft ook veel spijt dat hij het gebaar heeft gemaakt.
Het is ook niet goed denkbaar dat een speler, na een doelpunt van zijn team, om een andere reden dat gebaar aan de scheidsrechter voordoet dan dat hij de scheidsrechter erop wil wijzen dat hij gediscrimineerd wordt. Kortom, als [eisende partij] al niet wist wat er gaande was, dan had hij dit moeten weten en zich moeten beseffen dat wat hij (na)deed beledigend, kwetsend en/of discriminerend was.
3.15.
Het is gezien het voorgaande aannemelijk dat [eisende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem verweten gedraging “het beledigen of kwetsen van een persoon met een discriminerend karakter”. Deze verweten gedraging valt onder de reikwijdte van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden, aangezien sprake is van een gedraging die valt aan te merken als “voetbal gerelateerd wangedrag” en/of van een gedraging waardoor “het aanzien of het belang van het voetbal wordt geschaad”. Voor beide categorieën geldt dat op basis van artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden een landelijk stadionverbod kan worden opgelegd als daarvan sprake is. Er is dus een grondslag voor het opleggen van het landelijk stadionverbod. [eisende partij] heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat de KNVB in dit geval op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid toch niet het landelijk stadionverbod mocht opleggen, ook al is daarvoor een contractuele basis aanwezig. De conclusie is daarom dat het aannemelijk is dat de KNVB terecht het landelijk stadionverbod heeft opgelegd en dat de Commissie Stadionverboden dit ook terecht heeft bevestigd.
Opgelegde duur van het landelijk stadionverbod3.16. [eisende partij] voert verder aan dat de opgelegde duur van het stadionverbod disproportioneel en in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3.17.
Ook hier geldt wat er tussen de KNVB en [eisende partij] is overeengekomen als uitgangspunt. Daarvoor zal moeten worden gekeken naar de Richtlijn. In de Richtlijn is vermeld dat er een landelijk stadionverbod geldt van 60 maanden voor “belediging en/of kwetsen van perso(n)n(en) (met discriminatoir karakter)”. Er geldt, anders dan bij enkele andere gedragingen het geval is, geen bandbreedte. De KNVB heeft dus in beginsel een landelijk stadionverbod van 60 maanden aan [eisende partij] kunnen opleggen.
3.18.
De vraag is vervolgens of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat het beroep van de KNVB op de in de Richtlijn en tussen partijen overeengekomen duur van het stadionverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
Geen wanverhouding
3.19.
[eisende partij] voert aan dat de aan hem opgelegde duur van het stadionverbod disproportioneel is, omdat een wanverhouding bestaat tussen de duur van het stadionverbod voor discriminerende gedragingen (60 maanden) en de duur van het stadionverbod voor andere verwijtbare gedragingen. Op het voorhanden hebben van wapens, eenvoudige mishandeling, het afsteken van vuurwerk, diefstal, openlijke geweldpleging tegen goederen, en een poging tot brandstichting staat een stadionverbod van (slechts) 18 maanden. Deze gedragingen zijn volgens [eisende partij] zwaarder van aard, en worden in het Strafrecht ook veel zwaarder bestraft.
3.20.
[eisende partij] wordt hierin niet gevolgd. Het is aan de KNVB om te bepalen welke duur zij aan een bepaalde gedraging wil verbinden.
Het gaat hier immers om contractsvrijheid/ beleidsvrijheid van de KNVB en [eisende partij] is door het kopen van een toegangsbewijs akkoord gegaan met de in de Richtlijn genoemde duur van het landelijke stadionverbod voor de gedraging die hier aan de orde is. Voor zover [eisende partij] zou betogen dat de duur van 60 maanden onredelijk bezwarend is tegenover supporters, zoals hijzelf, geldt dat dit onvoldoende aannemelijk is. De KNVB heeft – op duidelijke en begrijpelijke wijze – toegelicht dat antisemitisme, racisme en discriminatie een maatschappelijk probleem vormt dat ook in het betaald voetbal prominent aanwezig is en dat moet stoppen. De KNVB doet er alles aan om dit te bewerkstelligen. Er is in samenwerking met de overheid het beleidsplan “Ons voetbal is van iedereen” opgesteld en daarnaast heeft de KNVB de Commissie Mijnals opgericht om de KNVB en de overheid met raad en daad te helpen bij het bestrijden van racisme en discriminatie. Het beleid kan volgens de KNVB alleen succesvol zijn als hard, krachtig en consequent wordt opgetreden tegen antisemitisme, racisme en discriminatie. Dat rechtvaardigt een lange duur van het stadionverbod, die voor iedereen gelijk is en die strak wordt gehandhaafd. Bovendien wordt de duur van het stadionverbod periodiek herzien. De duur van het stadionverbod voor discriminerende gedragingen was tot en met seizoen 2023-2024 120 maanden en is vanaf seizoen 2024-2025 60 maanden.
Persoonlijke achtergrond
3.21.
[eisende partij] voert verder aan dat zijn persoonlijke achtergrond had moeten worden betrokken bij het bepalen van de duur van het stadionverbod. [eisende partij] is al bijna dertig jaar supporter van FC Twente en bezoekt vrijwel alle (thuis)wedstrijden. In die periode heeft hij nooit wangedrag vertoond en de club altijd op een positieve wijze gesteund. Hij heeft een blanco strafblad. En hij heeft een uitgebreid sociaal leven rondom FC Twente. Met het opgelegde stadionverbod wordt hier een forse inbreuk op gemaakt.
3.22.
Ook deze omstandigheden zijn onvoldoende om een inbreuk op de overeengekomen duur van het stadionverbod te rechtvaardigen. Daarbij is van belang dat de KNVB racisme in en rondom de voetbalstadions wil verbannen. Dat is een zwaarwegend belang dat zwaarder weegt dan de door [eisende partij] aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
Geen ongelijke behandeling van gelijke gevallen3.23. [eisende partij] voert nog aan dat sprake is geweest van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Volgens hem is er een supporter die ook apengebaren heeft gemaakt, maar die geen landelijk stadionverbod opgelegd heeft gekregen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om te concluderen dat dit het geval is geweest. De KNVB heeft uitgelegd dat zij pas na een melding van een voetbalclub een landelijk stadionverbod oplegt. Dat is ook in artikel 10.2 van de Standaardvoorwaarden vermeld. De KNVB heeft met betrekking tot die andere supporter geen melding van FC Twente ontvangen en heeft daarom deze supporter geen landelijk stadionverbod opgelegd. Van een ongelijke behandeling van een gelijk geval door de KNVB is daarom al geen sprake.
Excuusbrief3.24. De opgelegde duur van 60 maanden is in het specifieke geval van [eisende partij] echter toch naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar. Dat komt omdat [eisende partij] , zoals de Commissie Stadionverboden ook in haar “besluit” heeft vermeld, een excuusbrief aan de speler heeft gestuurd, wat volgens de Commissie Stadionverboden ervan getuigt dat [eisende partij] spijt heeft en dat hij bewust is van de gevolgen die zijn actie met zich meebrengt.
De KNVB heeft in dit kort geding gesteld dat dit een omstandigheid is die een afwijking van de in de Richtlijn opgenomen duur van het stadionverbod rechtvaardigt. De KNVB voert echter aan dat zij geen rekening met deze omstandigheid heeft gehouden, omdat zij betwijfeld of de brief wel bij de speler is aangekomen. [eisende partij] heeft echter verklaard dat
hij van Lazio Roma een ontvangstbevestiging van de door hem aan de speler verzonden excuusbrief heeft gekregen. Er zijn geen aanknopingspunten om daaraan te twijfelen. De conclusie is daarom dat de KNVB gelet op haar eigen standpunt de duur van het aan [eisende partij] opgelegde landelijk stadionverbod had moeten verkorten. Gelet op hoe de KNVB erin staat als het om discriminerende uitlatingen gaat, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de duur van het stadionverbod zou zijn verkort met een derde, te weten 24 maanden (2 jaar).
Procedure bij de Commissie Stadionverboden3.25. Dan voert [eisende partij] nog aan dat de beroepsprocedure bij de Commissie:
- met onvoldoende rechtswaarborgen is omkleed, en
- onzorgvuldig en partijdig is verlopen.
Als dit al het geval zou zijn, dan betekent dit nog niet dat het landelijk stadionverbod onterecht is opgelegd en/of niet onverkort van kracht kan blijven (zie 3.7). Dit behoeft daarom verder ook geen bespreking.
De uitkomst3.26. De uitkomst is dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het aan [eisende partij] opgelegde landelijk stadionverbod niet onverkort van kracht kan blijven, maar zal moeten worden verkort met een termijn van 24 maanden (2 jaar). De einddatum van het stadionverbod zou dan lopen tot 21 februari 2028, in plaats van tot 21 februari 2030.
Daarom zal aan de KNVB een verbod worden opgelegd om vanaf 21 februari 2028 het aan [eisende partij] opgelegde landelijk stadionverbod te handhaven. Dit betekent dat [eisende partij] vanaf
21 februari 2028 weer naar voetbalwedstrijden mag. Aan dit verbod zal geen dwangsom worden verbonden, omdat de KNVB heeft verklaard het vonnis van de voorzieningenrechter te zullen nakomen. Een prikkel tot nakoming van het vonnis, waarvoor een dwangsom dient, lijkt op dit moment daarom niet nodig te zijn.
3.27.
Dit verbod valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de reikwijdte van wat [eisende partij] in dit kort geding heeft gevorderd. De door [eisende partij] gevorderde schorsing van het landelijk stadionverbod kan niet worden toegewezen. Een schorsing zou voorafgaand aan de vernietiging van een besluit van een orgaan van een rechtspersoon op grond van artikel 2:15 BW kunnen worden uitgesproken. Die situatie doet zich zoals in 3.6. is toegelicht echter niet voor. De door [eisende partij] gevorderde matiging van het landelijk stadionverbod, kan niet in deze vorm worden toegewezen, omdat het niet aan de voorzieningenrechter in kort geding is om het landelijk stadionverbod te matigen. Dat kwalificeert immers niet als een voorlopige voorziening. Wel kan de voorzieningenrechter het hiervoor genoemde verbod opleggen, waarmee hetzelfde resultaat wordt bereikt als bij de gevorderde matiging, zij het dat dit slechts een voorlopige voorziening is.
3.28.
De voorzieningenrechter legt niet nu al de verplichting op aan [eisende partij] om een bodemprocedure aanhangig te maken, zoals de KNVB heeft verzocht, omdat de KNVB ook zelf een bodemprocedure aanhangig kan maken. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat partijen na deze uitspraak geen behoefte meer hebben aan een bodemprocedure.
Proceskosten
3.29.
KNVB is (deels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
144,47
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.760,47
3.30.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verbiedt de KNVB om vanaf 21 februari 2028 het aan [eisende partij] opgelegde landelijk stadionverbod te handhaven,
4.2.
veroordeelt KNVB in de proceskosten van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als KNVB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt KNVB tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.
4374

Voetnoten

1.Ook heeft de KNVB een geldboete van € 450,- opgelegd, maar deze boete staat in dit kort geding niet ter discussie.
2.Het gaat daarbij om de versie die geldend is vanaf 1 juli 2023, zie productie 7 van de KNVB
3.Productie 8 van de KNVB
4.Dat is ook in artikel 2 van de Standaardvoorwaarden vermeld. Dat artikel luidt als volgt:
5.In artikel 2:15 lid 1 BW is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is, wegens strijd met: